zondag, september 09, 2007

Vergulde Armoede


1936 - Batavia
IEVVO-congres in IEVVO huis
Mam op derde rij in japon met witte stippels en witte kraag.


Pap was uit de suiker ontslagen met een ‘zilveren handdruk’ van een jaar salaris. Dat was zesduizend gulden, een voor die tijd flink bedrag.

‘ We zouden met al het spaargeld meegerekend er vele jaren van kunnen leven., vertelde Mam later. ‘Maar dan hadden wij aan de rand van de kampong moeten wonen. Het gevolg was wel, dat je nergens een behoorlijke baan zou krijgen. Geen enkel bedrijf , ook niet het Gouvernement, wilde iemand aannemen, die maatschappelijk zo was afgegleden.

Kampongs noemde men de stadswijken, waar veel ongeschoolde Indonesische arbeiders woonden. De huizen waren meestal geheel gebouwd van gevlochten bamboe. Het loon van een arbeider was ongeveer tien gulden per maand.

De rand van de kampong werd vaak omzoomd door grotere huizen van betere kwaliteit, die geheel of gedeeltelijk uit steen waren opgetrokken. Hier woonden de kleermaker, de wasbaas, de winkelier, de klerk, de hoveling enz. Zij vormden een middenstand van maatschappelijk geslaagde Indonesiers. Tussen hen hadden zich sociaal afgegleden Europeanen gevestigd. Zij waren niet zelden slachtoffer van hun indeling in de klasse van koloniale overheersers. Dit had als consequentie, dat zij uitgesloten waren van een groot aantal beroepen zoals fietsenmaker, schoenmaker, metselaar enz. Deze beroepen werden niet waardig geacht om uitgeoefend te worden door een Europeaan. Maar als je niet goed kon leren maar wel erg handig was, wat dan? Nou gewoon pech gehad, je kwam niet aan passend werk. Deze Europeanen, waaronder veel Indo’s, kregen van het Gouvernement en de kerk een onderstand van ca.vijfentwintig gulden per maand. Dit bedrag was voldoende om goed te leven onder de Indonesiërs, maar veel te weinig om je stand op te houden als ‘overheerser’.

‘Het was niet uit opschepperigheid, maar harde noodzaak, dat wij boven onze stand leefden’, vertelde Mam over ons verblijf in Solo. ‘Wij moesten de voorwaarden creëren, waardoor Pap een goede baan kon krijgen. Dit leven van vergulde armoede was een gok. Wie niet waagt, wie niet wint.’

Mam en Pap werden lid van respectievelijk de IEVVO (Indo Europees Verbond Vrouwen Organisatie) en het IEV (Indo Europees Verbond). Mam kreeg een bestuursfunctie in de plaatselijke organisatie. Zij nam deel aan de IEVVO congressen in Batavia en Semarang. Pap begon een administratie kantoor.

IEVVO congres in Semarang, 1935. Mam op middelste rij staand in het midden.


Het paleis van prins Koesoemojoedo, een zoon van Soenan Pakoe Boewono X, was slechts een paar honderd meter van ons huis verwijderd. Pap en de prins waren jeugdvrienden (zie Romantiek, Drama en Roddel op www.doppert.nl). De prins zou een groot feest geven; ik weet niet meer ter gelegenheid waarvan. Van hem kreeg Pap het verzoek om bij het feest assistentie te verlenen door als één van de ceremoniemeesters te fungeren.

Ook oom Frans, de broer van Mam,en zijn vrouw tante Maggie waren uitgenodigd. Hij was administrateur van Kemoedo, een onderneming dicht bij de Prambanan tempels. Ze waren bij ons langs gekomen om zich even op te frissen, d.w.z. een bad te nemen en zich te verkleden.

Oom Frans hees zich in een lakens rokkostuum, dat in feite meer geschikt was voor het Hollandse klimaat. Op zijn jas had hij de zilveren- en de gouden kratonster opgespeld. Hij had de onderscheidingen van Soenan Pakoe Boewono X gekregen. Pap kleedde zich in een dinner jacket, een korte witte jas en zwarte broek. Mam had haar eigen avondjurk en ook die van tante Maggie gemaakt. Voor de laatste had zij een geldelijke beloning gekregen.

‘s Avonds na het eten gingen wij kinderen natuurlijk ‘nonton’ (toekijken). Op het pleintje voor het paleis Koesoemojoedo had zich reeds een grote menigte nontonners verzameld. Zonder veel moeite kregen wij een mooi plekje bij het smeedijzeren hek. Ik geloof, dat men wist, dat onze ouders zich in het paleis bevonden. Wij konden Pap en Mam helaas niet zien.

Wel zagen wij de auto van oom Frans en tante Maggie voorrijden. Aan het stuur Mini, hun kleurenblinde chauffeur (zie verhaal ‘Auto’s’ op deze blog). Oom Frans was fors van postuur en heel donker van huidskleur. Zijn maatschappelijke positie was niet hoog genoeg voor het spelen van het ‘Wilhelmus’. In plaats daarvan werd hij verwelkomd met het ‘Wien Neerlands bloed door d’aderen vloeit…….Van vreemde smetten vrij‘.

De Javaanse prinsen en regenten voerden als symbool van hun waardigheid de gouden pajong (parasol) met zich mee. Een bediende zat gehurkt op de treeplank van de auto en klampte zich met één hand vast aan de reserveband en hield met de ander de gouden pajong vast. Om reden van veiligheid kon slechts zeer langzaam gereden worden.

Getrappel van paardenhoeven op het asfalt kondigde de komst aan van de gouverneur van Soerakarta. Hij werd geëscorteerd door een eskadron van de Lijfwacht Cavalerie. De massa paardelijven wrong zich door de paleispoort. De cavaleristen droegen het donkerblauwe groottenue met witte pluim op hun kepi. Getrokken sabels glansden in de feestverlichting. Bevelen schalden door de avondlucht. Langzaam en plechtig klonk het Wilhelmus, toen de gouverneur het paleis betrad.

Het was een prachtig schouwspel, dat de onwrikbaarheid van het Nederlands gezag uitstraalde alsof het eeuwig zou duren.

Het was 1935.

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage