dinsdag, maart 06, 2007

Tennissen en fietsen

Tjoekir 1932-1934

Mam vertelde het aan een ieder, die in Djombang bij ons langs kwam om afscheid te nemen, ‘Het is nu de tweede keer, dat we moeten verhuizen juist als eindelijk de bougainville in bloei staat. Het zal wel toeval zijn. Ik heb erg veel zorg aan die plant besteed en nu kan ik weer opnieuw beginnen.’

Het huis en de tuin op de suikeronderneming Tjoekir waren aanzienlijk groter dan die in Djombang. Een deel van de tuin grensde aan de tennisbaan. Bijna iedere onderneming had er één laten aanleggen. Tussen de employés van de diverse ondernemingen werden tenniswedstrijden gehouden. Het enthousiasme voor dit spel sloeg over op de kinderen. Voor hen werden speciale tennisrackets gekocht, waarvan het gewicht paste bij hun grootte. Ook voor de kinderen werden tennis competities georganiseerd. Om elk kind gelukkig te maken en iedere vorm van afgunst te vermijden werd een drastisch nivellering toegepast. Iedereen kreeg een prijs, of je goed of slecht speelde deed er niet toe. Meedoen is immers belangrijker dan winnen.

Rond vijf uur was de baan voor de aanstormende kampioenen.

Als de hitte van de dag had plaatsgemaakt voor de koelte van de zwarte tropenavond dan floepten de lampen aan en baadde de tennisbaan in een zee van licht. Het was nu de beurt van de volwassenen om hun kunnen te demonstreren.

Mijn broers hebben hun hele verdere leven plezier gehad van hun tennis lessen. Bert vond het welletjes en tijd om er mee op te houden nadat hij tachtig jaar was geworden. René verzamelde bekers, aanstekers, asbakken. vulpennen en allerlei andere spullen, die je met tenniswedstrijden kan winnen. Jan beoefende allerlei andere sporten zoals zwemmen en golf, maar tennis bleef tot het laatste toe zijn favoriete sport.


Foto2. Rene won later vele tennisbekers

Mijn zus Maud deed niet mee. Ze was als meisje van zeven niet sterk genoeg. Met mijn vier jaar kwam niemand op de gedachte mij te laten tennissen. Ik was weinig groter dan een racket.

‘s Avonds kon ik wel de geluiden van de tennisbaan opvangen. Pang-pang-plok….. Er was altijd een meneer, die tijdens het spel allerlei onbegrijpelijke dingen riep, ‘surtiefiftien, surtieol, fortiesurtie….’ Al die rare woorden schreeuwen; dat vindt hij zeker leuk. Als Pap en Mam aan het tennissen waren, werd ik natuurlijk niet onbeheerd en onbeschermd alleen gelaten. Mam liet Babu Rinus bij me slapen. Nee, natuurlijk niet ìn mijn bed maar vóór mijn bed. Ze spreidde een tikar ( matje ) uit en ging gewoon op de koele doch harde tegelvloer slapen.

Als ik tijdens mijn reis door dromenland een sanitaire stop moest maken was het een beetje lastig. Ik moest om haar heen lopen om bij de pot de chambre, zoals deftige mensen hem noemen, te komen. Zo een gemak was in iedere slaapkamer aanwezig. De mijne was van een klein formaat. De plaspot was wit geëmailleerd met een blauwe rand. Er was ook een deksel bij om de verspreiding van kwalijk riekende dampen binnen de perken te houden. Het witte deksel was voorzien van een blauwe knop, die in het schemerdonker goed was waar te nemen tegen de witte achtergrond.

Was er geen w.c.? Jawel, maar je moest slaapdronken maneuvreren tussen de meubels van de huiskamer tot je bij de achterdeur kwam. Vervolgens moest je een trap af naar de overloop of empèran, die de verbinding vormde tussen het hoofd-en bijgebouw. Deze verbinding werd op Sumatra kaki lima, vijf voet, genoemd, omdat het meestal een breedte van één meter vijftig had. Bij een windvlaag tijdens een flinke regenbui vlogen de druppels dwars door de overloop. Als je eindelijk in het bijgebouw was aangekomen dan was het nog tien meter lopen langs de waterput, de keuken en de voorraadkamer voordat je bij het toilet kwam. En dan volgde nog de terugweg. Het is duidelijk, dat niet alleen slaapdronken kleuters maar ook volwassenen weinig voelden voor zo een nachtelijke expeditie. Vandaar de nachtspiegel op iedere slaapkamer.

De tuin was een veilige plek voor mijn zus en broers om te leren fietsen. Ze konden hoogstens botsen tegen een muur, een boom of zomaar tegen de grond smakken. Mam ontsmette de beschadigde huid door er wat jodium op te druppelen. De behandeling was erger dan de val van de fiets.

‘Au Mam, het is perih ( het schrijnt ), het doet pijn.’

‘Het gaat wel over. Daar word je groot van.’

Dat klopte inderdaad. Het ging over en ze werden groot.

Mam besloot ook te leren fietsen, wat haar goed leek te lukken. Er deed zich echter een probleem voor. Ze werd steeds door een geheimzinnige kracht naar de rozenstruiken getrokken. Nadat zij drie keer tussen de rozen was gevallen gaf zij het op.

Ik heb in Tjoekir niet geleerd te fietsen. Nog steeds te klein.















Foto 1. In
chronologische volgorde van aankomst op deze aarde : Bert, René, Jan, Maud en Louis

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage