zondag, april 08, 2007

Moortje

Tjoekir 1932-1934

De gefrustreerde ram was als speelkameraad voor de kinderen geen doorslaand succes. ‘ Een hond lijkt ons meer geschikt,’ dachten onze ouders. We mochten er één uitzoeken uit een mand vol pups. Het waren geen raszuivere hondjes, maar als kruising van twee rassen wel bijzonder.

De bewoners van het Tenggergebergte in Oost-Java hadden een wilde hond gedomesticeerd, die verwant was aan de dingo van Australie. Men gaf het ras de voor de hand liggende naam Tenggerees. Het ras is recentelijk uitgestorven.

De vader van ons hondje was waarschijnlijk één van de laatste Tenggerezen.

In China wordt alles wat op vier poten loopt geschikt voor consumptie geacht. Een hond vormt hierop geen uitzondering. Ze worden voor dit doel lekker vetgemest. Dankzij de vijfduizend jaar oude Chinese cultuur weet men van hond een culinair hoogstandje te bereiden.

Er worden echter ook honden gefokt voor speciale doeleinden. Als ze niet voldoen aan de eisen, dan wacht hen alsnog een einde in de keuken.

De Chowchow is van oorsprong een Chinese multifunctionele hond. Hij wordt gebruikt als waakhond, trekhond en als drijfhond bij de jacht. Bij Europese fokkers is voor de Chowchow bruinrood een favoriete kleur. In China vindt men ook witte , blauwe en zwarte variëteiten. Opmerkelijk is , dat zijn slijmvliezen en tong blauwpaars van kleur zijn. Om zijn nek heeft hij een brede kraag van rechtopstaande haren. Deze hondesoort wordt beschreven als zijnde heel rustig, trouw en zindelijk.

De moeder van ons hondje was een zwarte Chowchow.

Uit de mand met pups kozen wij eensgezind een gitzwarte uit. Zijn naamgeving was geïnspireerd op een kinderrijmpje:

Moriaantje zo zwart als roet

Ging eens wandelen zonder hoed

En de zon scheen op zijn bolletje

Daarom droeg hij een parasolletje

Moortje noemden we hem. Hij heeft er niet aantoonbaar onder geleden, dat zijn naam was afgeleid van een niet geheel politiek correct gedichtje.

Zijn tong was niet egaal blauwpaars, maar gevlekt. Verkopers van eetwaren en allerhande artikelen die ons erf betraden waren doodsbang voor hem. En dat niet vanwege zijn korte blafgeluiden, maar het was zijn ‘geheimzinnige’ gevlekte tong, die angst inboezemde.

Onze poes heette Donsje II. Al onze achtereenvolgende poesen kregen de naam Donsje. Ter onderscheiding gaven we hen een nummer. Donsje I heb ik niet gekend; die was van vóór mijn tijd. Op een middag bracht een tropische stortbui eindelijk verkoeling na een dag van drukkende hitte. Wij kinderen stonden op de overloop te genieten van de regen. Als je je voeten naar buiten stak, dan voelde het lekker fris aan en werden ze bovendien meteen gewassen.

Daar zagen we Donsje II in de tuin. Ze had gedacht, ‘Onder de planten zoek ik lekker beschutting.’ Dat was een schuilplaats zo lek als ….of zelfs nog lekker dan een mandje. Dat moest ze toch weten! Haar verstandelijke begaafdheid leek ons beneden het landelijk gemiddelde te liggen. In plaats van te filosoferen over de intelligentie van de poes achtte Moortje snel handelen een betere keus. En opeens, roets, rende Moortje de tuin in, pakte Donsje II met zijn bek bij haar nekvel en bracht haar binnen. Het was voor Moortje cashen. Geen geld, maar complimenten van de stomverbaasde ooggetuigen

We slaan enkele jaren over. Er werd hondenbelasting geheven. De hond kreeg een penning aan zijn halsband als bewijs, dat het baasje de belasting had betaald. In de vooravond deed soms de hondenmepper de ronde. Iedere hond die zich op straat zonder penning vertoonde, werd met een strik gevangen en in de hondenkar gestopt. Het was tegen wil en dank een sportief gebaar van de hondenmepper, dat de kar met geratel en geblaf zijn komst reeds van ver aankondigde. Men was dus gewaarschuwd!

Paniek: Waar was Moortje? Weer over het hek geklommen? Hij had geen penning. En de hondenkar was in aantocht! De kar passeerde ratelend met blaffende en jankende inhoud ons huis. En Moortje? Toen de kust veilig was sprong hij uit de sloot, die langs ons huis liep.

Moortje bleek voor kinderen een ideaal huisdier. Als hij door ons hardhandig geknuffeld werd, dan stond hij op en zocht een rustiger plek op. Hij beet ons nooit.

Voor dit gezapige leventje leek hij compensatie te zoeken door zo nu en dan te ontsnappen en op straat het avontuur te zoeken. Dat bestond uit vechten met andere honden. Moortje had het gevoel onkwetsbaar te zijn. Net als bij zijn moeder de Chowchow stonden de haren rond zijn nek rechtop. Als de tegenstander zijn kaken dichtklapte, hield hij als souvenir slechts een pluk haar uit Moortjes vacht. Zijn vechtlust kwam mogelijk door een nog sterk aanwezig instinct om zijn territorium te verdedigen. Zijn vader de Tenggerees stamde af van wilde honden, die nog niet zo lang geleden waren gedomesticeerd.

Ik heb het een keer zien gebeuren. Het leek een zelfmoordactie. Moortje liep op straat en even verderop zag ik drie herdershonden en hun bazin lopen. Moortje liet bij wijze van klaroenstoot één blafgeluid horen en stormde op de herders af. ( Achteraf moest ik denken aan ‘The charge of the Light Brigade’ , Krimoorlog 1854-1856, Slag bij Balaklava ). Tot mijn verbazing zetten de herders het op een lopen en sleurden hun bazin met zich mee.

Moortje, onze onvergetelijke hond.

Opgedragen aan mijn zuster; geb. 8 april 1926 te Yogyakarta

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage