woensdag, oktober 08, 2008

Tabak



Veel Europese gezinnen, die buiten de kampen waren gebleven, besloten bij elkaar te wonen om redenen van economie en veiligheid. Men bespaarde zodoende op huishuur en personeelskosten.
Het noodzakelijk ontslaan van de trouwe bedienden, onze naaste naasten, ging gepaard met pijnlijke emoties. Wanneer een gezin nog een oudere vader of een flinke zoon thuis had, dan gaf het een zeker gevoel van veiligheid.
Zo gingen Mam, Maud en ik inwonen bij oom Frans en tante Maggie. Later kwam tante Wies , die in Malang woonde, er ook nog bij. Hun huis lag aan de Mataramboulevard in Kota Baroe, de Nieuwe Wijk van Djokja.
Op een dag werd oom Frans benaderd door een vertegenwoordiger van de Nanyokohach Kabushiki Kaisha, de Zuidelijke Ondernemingen.N.V. Oom Frans was toen twee en zestig jaar oud en al enige tijd gepensioneerd. Voordien was hij administrateur (directeur) geweest van achtereenvolgens de ondernemingen Kadirodjo, Kemoedho en Kedjajan. Zijn kennis op het gebied van de teelt en verwerking van tabak en suikerriet had hem in planterskringen grote bekendheid bezorgd.
Het was niet verwonderlijk, dat de Japanners hem vroegen om zijn medewerking te verlenen bij de productie van Virginia tabak. Dit type tabak is bestemd voor sigaretten. In het gebied van Djokjakarta en Soerakarta werd echter uitsluitend sigarentabak geproduceerd. Daar hadden de Japanse soldaten niet veel aan. Lekker rustig van een sigaar genieten gaat niet goed samen met gevechtshandelingen.
Oom Frans had geen ervaring met de productie van Viginia tabak. Bovendien bestond voor hem geen financiƫle noodzaak om weer te gaan werken. Hij had dus net zo goed NEE kunnen zeggen.De kans was echter groot, dat hij wegens gebrek aan medewerking, 'Koerang semangat' noemt men het in het Indonesisch, in een stafkamp terecht zou komen. In deze kampen was de overlevingskans nihil. Hij kon dus weinig anders doen dan zijn medewerking toezeggen. Maar ook dat was niet geheel zonder risico. Als het project mislukte kon hij nog altijd beschuldigd worden van sabotage en alsnog in een strafkamp belanden.

Wanoedjojo heette de tabaksonderneming waar oom Frans aan de slag moest. Verspreid in het landschap stonden grote bruine schuren op twee of drie kilometer afstand van elkaar. Hun lengte, breedte en hoogte zijn ca. 80x20x10 meter. Ze waren opgetrokken uit bamboe met een dak van een soort gedroogd gras, atap noemt men het. Deze schuren dienden voor het drogen van tabaksblaren bestemd voor sigaren. Als dekblad werd meestal tabaksblad van de plantages in Deli op Sumatra gebruikt.
Voor het verkrijgen van de goudgele sigarettentabak moest een andere werkwijze worden gevolgd. De tabaksblaren werden in droogkamers tussen 65 en 100 graden Celcius verhit om de gewenste smaak en kleur te verkrijgen. Na de komst van oom Frans werd direct begonnen met de bouw van een tiental droogkamers elk met een lengte, breedte en hoogte van ca. 10x5x5 meter.

In de negentiende eeuw introduceerden de Europese plantage eigenaren een nieuwe landbouwmethode: de wisselbouw. Op deze wijze werden grotere opbrengsten verkregen. Dankzij de vruchtbare grond, voldoende regen en felle zon vonden betrekkelijk snel de wisselingen plaats. Op de velden voor ons huis zag ik achtereenvolgens de verbouw van tabak, rijst en rosella. De vezelige bast van de rosella werd gebruikt voor het maken van touw en grof geweven zakken.

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage