dinsdag, maart 24, 2009

Poendoeng

Ons riante onderkomen in het ziekenhuis van Sandèn moesten wij verruilen voor een grote loods, waarin de felle zon slechts schemerlicht kon bieden.

Kamphoofd was een zekere ingenieur Meijer, die in Bandoeng scheikundige technologie had gestudeerd. Als je in die tijd een HBS-diploma had, dan was je al een hele Piet. Maar een ir. had welhaast de status van halfgod. Ir.Meijer gaf onzichtbaar maar toch duidelijk merkbaar leiding aan de ca. driehonderd kampbewoners.

Bij onze aankomst in Poendoeng had men reeds een apart deel van de loods voor ons gereserveerd. Dat was goed geregeld. De leden van de verschillende kongsies konden bij elkaar blijven.

Wij ontmoetten weer de vrienden en bekenden van wie wij eind oktober 1945 waren gescheiden. Veel bijzondere zaken hadden wij elkaar niet te vertellen.

Aan één van de twee smalle zijden van de loods waren een paar lange houten tafels opgesteld. Daar werden de enorme pannen met eten op geplaatst. Wij waren verdeeld in blokken, die om de beurt eten konden halen. 'Blok X. Eten halen', schalde het dan door door de ruimte. Dit ging gewoonlijk gepaard met veel gerammel van eetgerei. Het gebeurde nog al eens, dat iemand midden op de dag zijn metalen bord of bestek op de betonnen vloer liet vallen. Het gerammel werd direct beantwoord met de roep,'Eten halen'.

De voeding, die ons werd verstrekt, was ongekend overvloedig. Vooral het dagelijks diner is het vermelden waard:

Ter opwekking van de eetlust kregen wij als 'amuse bouche' een lepel geurige gekookte maïs geserveerd. Voor de 'entreé' had men speciaal voor ons zorgvuldig geselecteerde maïs korrels gekookt. De 'pièce de résistance' bestond uit een schaal vol goudgele gekookte maïs. Vreugde heerste alom, want je mocht er zo veel van eten als je wilde. Tenslotte werden wij elke dag verblijd met een heerlijk 'dessert' van gekookte maïs.

Met deze culinaire verwenning werd onze overlevingskans aanzienlijk vergroot. Het was allemaal te veel van het goede. Met gemengde gevoelens keken wij toe hoe de overtollige maïs in de snel stromende goot gestort moest worden.

Aan de loods was een stuk er bij gebouwd. Hier in was de bad-en wasgelegenheid ondergebracht. Daar liep ook de goot met het snelstromende water doorheen. Deze diende als openbaar toilet. Je moest voor het doen van je behoefte gaan hurken. Het was voor hen, die in Indië waren groot gebracht geen probleem. Zij konden heel ontspannen gehurkt zitten met de voeten plat op de grond. Je zat in een rij naast elkaar. Nooit was je er alleen. Soms kon het er best gezellig zijn.

Het was echt niet allemaal kommer en kwel in de loods. Soms werd er door een paar jongens muziek gemaakt. Het orkest stelde zich op bij de tafels van waar het eten werd uitgedeeld. Deze zware tafels vormden een onderdeel van de muziekinstrumenten. Met een sapoe liedie, een bezem van samengebonden palmblad nerven, werd in de maat tjrèk-tjrèk-tjrèk op de tafel geslagen. Het geluid leek op die van de kwastjes van een echt drumstel. Een ander completeerde het drumgeluid door met stokjes op de tafel te trommelen. Wij hadden het geluk iemand te hebben, die erg goed mondharmonica speelde. Het belangrijkste lid van het orkest was Hans de Roo. Hij bezat een onvergetelijk mooie zangstem. Zij brachten stukken ten gehore, die voor de oorlog in de soos werden gespeeld tijdens de kinderdansavonden. Om het orkest schaarde zich een grote groep kampbewoners. De muziek voerde hen al dromend naar betere tijden.

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage