dinsdag, december 30, 2008

Oorlog, Vrede en Revolutie

'Amerika di strika', Amerika wordt gestreken; 'Inggris di linggis', Engeland wordt met een koevoet bewerkt; werd er op de muren gekalkt. Welke behandeling men Nederland wilde doen ondergaan is mij ontschoten.

Toch moest voor het merendeel van het Indonesische volk het begrip vijand vrij abstract zijn geweest. Van de gevechtshandelingen merkte men niets. Er waren nergens vijandelijke militairen te bekennen. Het echte oorlogsgeweld vond enkele duizenden kilometers ver weg plaats op de eilanden van de Stille Oceaan.

Er was echter een kleine zichtbare bevolkingsgroep, waarop men het etiket vijand zou kunnen plakken. Dat waren de Indo's, die buiten de kampen waren gebleven. Voor het grootste deel bestonden zij uit vrouwen, kinderen en oude mannen. Hun aantal op Java bestond uit circa honderdduizend personen op een bevolking van vijf en dertig miljoen Indonesiërs. Deze Indo's kon men moeilijk als een bedreigende vijandige groep zien. Op veel sympathie konden zij echter niet rekenen. Zij behoorden immers tot de voormalige koloniale overheersers. Dat werd door de Japanse propaganda sterk benadrukt. De toenemende vijandelijke gevoelens tegenover de Indo's werd duidelijk merkbaar. Indo meisjes werden op straat uitgescholden en de jongens geprovoceerd en uitgedaagd. Op dat laatste kon je beter niet ingaan, want je zou het altijd moeten opnemen tegen een grote overmacht.


De Japanners eisten grote percentages op van de oogst van rijst en andere gewassen. Deze werden verscheept naar het front d.w.z. naar de diverse eilanden in de Stille Oceaan. Hiervan kwam een aanzienlijk deel terecht op de bodem van de zee als gevolg van de blokkade door de geallieerde vloot. Vanaf begin 1944 tekenden de voedsel tekorten zich af in het straatbeeld. Door de stad zwierven bedelaars gekleed in gevlochten matten met door hongeroedeem gezwollen ledematen. Zij stierven gewoon op het trottoir. Iedere ochtend werden de lijken van deze verhongerde mensen met een handkar afgevoerd.

Uit naoorlogse rapporten bleek, dat ca. vijf procent van de mensen op Java van honger was omgekomen. Op een bevolking van vijf en dertig miljoen zielen is dat dus één en driekwart miljoen. In de laatste periode van de oorlog stierven dus ongeveer honderdduizend mensen per maand de hongerdood. Het was helaas niet zo, dat bij het einde van de oorlog de voedsel tekorten als bij toverslag waren verdwenen. Er moeten zeker alsnog honderdduizend mensen zijn omgekomen. Het grote aantal doden tijdens de revolutie en de koloniale oorlog kan men daarom, zoals sommige geschied schrijvers suggereren, niet geheel toeschrijven aan de gevechtshandelingen.


Er gold een streng verbod om te luisteren naar geallieerde radiozenders. Het was gebruikelijk bij de Kempei Tai, de Japanse Militaire Politie, om overtreders hiervan elke dag zodanig te ranselen, dat zij er na een week aan bezweken. Een aantal Indo jongens had het bericht verspreid,dat er twee atoombommen op Japan waren gevallen. Zij werden verraden en moesten bij de Kempei Tai hun straf ondergaan. Onder hen was Piet Robijn. Na één dag echter hield het ranselen plotseling op en kregen de jongens elk een lekkere portie bami. Het was 15 augustus 1945. Japan had onvoorwaardelijk gecapituleerd.

Enkele dagen later liet Piet mij niet zonder trots de striemen zien van de zweepslagen.Ik vroeg hem waarom hij door de Kempei Tai te grazen was genomen. Hij zweeg en durfde niets te zeggen. De Japanse troepen waren namelijk nog niet vertrokken.


Er was in Djokja helemaal niets te merken van het einde van de oorlog. Op 17 augustus fietste ik naar Wanoedjojo om Jan en de familie Bierlee het heuglijke nieuws te brengen. Men keek mij met verwondering en ongeloof aan.

Op het platteland was het rustig en stil. Het was de stilte voor de storm. Op deze dag werd namelijk in Jakarta de Republik Indonesia uitgeroepen. Het land had zich onafhankelijk van Nederland verklaard.

De geallieerden gaven het Japanse opperbevel in Indonesië opdracht om te zorgen voor orde en rust alvorens het Japanse leger door geallieerde troepen zou worden vervangen. Door de voormalige vijand werd dit bevel met weinig enthousiasme uitgevoerd. Slechts als de Japanse militairen zelf werden aangevallen kwamen zij pas echt in actie en sloegen keihard terug.

Op de fiets met een rieten tas aan het stuur moest ik naar een adres, waar illegaal vlees werd verkocht. Rijdend over Gondolajoe, dat is de weg naar het vliegveld Magoewo en Solo, zag ik een groot aantal militairen van de Tentara Republik Indonesia. Zij hadden zich verschanst achter de lage muurtjes, die de tuinen begrensden. Hun geweren waren op de weg gericht. 'Wat doen ze toch moeilijk. Er is toch niets aan de hand?' dacht ik, terwijl ik rustig fietste langs de rijen geweren, die links en rechts van de weg in de aanslag stonden.

Ik was gelukkig niet zo stom om dezelfde weg terug te nemen. In plaats van langs Gondolajoe fietste ik via de Mataram - en de Jonquiëre boulevard naar huis.

De volgende dag hoorde ik, dat men een aanval op Djokja verwachtte van de Japanse troepen, die op Magoewo waren gelegerd.Wij maakten ons grote zorgen over de politieke situatie en het geweld, dat daarmee gepaard ging.

Plotseling echter eiste een alarmerend bericht uit Wanoedjojo al onze aandacht op: Jan was zeer ernstig ziek.

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage