zondag, oktober 12, 2008

Woning, Water, Woud


Het huis van de Eerste Geëmployeerde was weliswaar niet zo groot als de besaran, maar de afmetingen waren toch echt niet kinderachtig. In de voorgalerij stonden twee stellen zitmeubelen . Overdag werd het linker zitje gebruikt en aan het eind van de middag het rechter. Dat hield verband met de stand van de zon. Het hoofdgebouw bestond verder uit een zeer ruime eetkamer met aangrenzende slaapkamers. Vanaf de slaapkamers moest een flinke afstand via de overloop en de achtergalerij worden afgelegd om de badkamer te bereiken. In elk slaapvertrek bevond zich daarom een lampetkan en waskom van geglazuurd aardewerk, zodat je met een wellicht niet geheel schoon maar wel fris gezicht de tocht naar de mandikamer kon ondernemen.

Aan de kop van het paviljoen was de garage met daarachter op een rij de logeerkamers en de bijgebouwen met als laatsten de badkamer en de waterput. De voormalige paardenstallen en de bediendenvertrekken stonden op een rij, die loodrecht stond op de bijgebouwen met de waterput als hoekpunt.

Het huis was niet aangesloten op de waterleiding van de stad. Door middel van een katrol, touw en emmer moest het water worden geput. Via een vulopening in de muur stortte men vervolgens het water in de mandibak. Dat was een bak waar uit men water met behulp van een klein emmertje over het lichaam goot. Dit twee-of driemaaldaagse reinigingsritueel is als 'mandiën' de koloniale geschiedenis ingegaan.

Het huis had wel een eigen waterleidingnet met het zeer bescheiden aantal van twee kranen. Boven de badkamer was een waterreservoir geïnstalleerd, dat met een handmatig bediende pomp werd gevuld. Als het resevoir na een half uur pompen eindelijk vol was dan viel, hoera, kletterend het water uit de metalen overloopbuis.

Water putten en oppompen was het werk van Kebon, de tuinman. Kebon was een kleine kwieke man met een lichaam voorzien van benijdenswaardig grote rollende spierballen. Die wilde ik ook wel hebben. Dat was voor mij de belangrijkste drijfveer om vaak zijn taak over te nemen.

Op zekere dag tijdens het thee uurtje van half vier hoorde ik , dat kebon malaria had. 'Wie moet dan het water oppompen?' vroeg ik. Gek, ik kreeg van niemand antwoord. Ik gooide het kopje thee naar binnen, propte mijn mond vol met getook liendrie, een soort cassave koek en spoedde mij al kauwend naar de waterput. Kebon stond daar met bloed doorlopen ogen te pompen. Over zijn bruine huid lag een rode waas.

'Je bent erg ziek, toch ga je nog pompen. Je bent gek. Waarom heb je mij niet geroepen?' vroeg ik. Kebon mompelde iets van, 'Het is toch niet gepast om het ndòrò sinjo te vragen.' Ik stuurde hem weg met de woorden, 'Vooruit, direct naar bed. Ik doe dit wel tot je helemaal beter bent.'


Er was niet altijd areng, houtskool, te krijgen. Als vervanging werden houtblokken gekocht. Deze waren afkomstig uit het woud van het gebergte. Voor het gebruik in de anglo's, de aardewerk fornuisjes, dienden de blokken eerst tot kleinere stukken gehakt te worden.

Het heeft misschien de schijn tegen, maar houthakken is beslist geen grof dom werk. Je moet goed oppassen, dat je niet je eigen been amputeert en in kleine stukken slaat in plaats van het hout. Als je de bijl in een blok zet dan dien je er met grote precisie er voor te zorgen, dat de volgende slag in dezelfde gleuf of in het verlengde ervan wordt geplaatst. Op deze wijze kloof je het hout het makkelijkst in twee stukken.

Ik hief de bijl boven mijn hoofd en begon te hakken. Raak, mis, raak , mis, mis.....Het was bijzonder warm die dag. De thermometer stond op 33 graden Celcius. Gelukkig was voor mij de gevoelstempereatuur aanzienlijk lager. Dat kwam door de verdamping van het zweet, dat in straaltjes langs mijn lichaam gutste. Voor de verdamping van het zweet is warmte nodig. Deze warmte werd aan mijn lichaam onttrokken, waardoor het voor mij lekker koel bleef. Mijn kennis van de verschijnselen, die gepaard gaan met houthakken zouden mij natuurlijk een formidabele voorsprong geven op iedere andere houthakker. Onverdroten hakte ik verder. Raak, raak, mis, mis,....

Geïnspireerd door het zwaaien met de bijl ontlook in mijn gedachten de toekomstdroom om houthakker te worden in Canada. Dat leek mij wel wat. Lekker stoer. Bont geruite wollen hemd. Vereelte handen als kolenschoppen. Een bonk met dikke rollende spierballen.

Kebon kwam aanlopen om mij af te lossen. Hij zwaaide met de bijl: raak, raak, raak en krak. Het blok hout spleet over de hele lengte en viel in twee stukken.

Drie bijlslagen van Kebon waren voldoende om mijn nog maar net ontloken toekomstdroom te vergruizelen en te verpulveren.

En die dikke rollende spieren? Nou, die heb ik nooit gekregen.


Veertig jaar later ben ik nog terug geweest. Het hoofdgebouw had men gesloopt en slechts de buitenmuren tot op kniehoogte laten staan. Vervolgens werd er een badmintonhal opgetrokken. Het paviljoen diende als kantoor voor de Keluarga Berencana, wat letterlijk Familyplanning of Geboortebeperking betekent. Aan de muren hingen aanplakbiljetten met het opschrift Dua Anak Cukup, Twee Kinderen is Genoeg.

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage