vrijdag, mei 15, 2009

Batavia


Van Bekassie was het nog geen uur rijden naar het station Manggarai in Batavia. Vrachtauto's brachten ons naar het opvangkamp Minangkabau. Het kamp bestond uit een straat met kleine moderne villa's.

Bij aankomst werden wij op en onder onze kleren royaal bestoven met Dichloor-Diphenyl- Tetrachloorethaan poeder. Het zou later blijken, dat DDT een ook voor mensen giftige chemische verbinding is. Gelukkig gingen de diverse soorten luizen er eerder aan dood dan wij mensen.

Ik hoefde niet in het Minangkabau kamp te blijven. Oom Broer en tante Wies haalden mij op. Ik kon zo lang als nodig was bij hen logeren. Vanzelfsprekend kreeg ik geweldig lekker te eten; warme witte rijst met gerechten waarvan ik de afgelopen periode slechts kon dromen.

Ik overhandigde tante Wies de rempèjèks oedang van Kroja. Ik dacht, dat zij ze weg zou gooien. Haar enthousiasme verraste mij volkomen. 'Wat lekker. Oh, zalig. Dat heb ik in geen jaren gegeten'. Zij begon direct één op te knabbelen onder begeleiding van 'mmm, mmm' geluiden.

In de oorlog was textiel bijzonder schaars. Enige tijd voordat ik het kamp in ging had Mam van crème kleurige gordijnstof met oranje ruiten een blouse voor mij gemaakt. Het was een esthetisch zeer verantwoord kledingstuk geworden. Voor kleding bleek echter uit technisch oogpunt het grove gordijn weefsel niet het meest geschikte materiaal. In het kamp sleet het rugpand volledig weg. Mijn toenmalige kongsie genoot Donald Keasberry was de handigste van onze club. Hij verving het achterpand door een lap lichtblauw katoen. Het resultaat was een bijzondere futuristische avant garde creatie. Iedere deskundige zou mijn blouse zonder aarzelen als een object van bijzonder hoge artistieke waarde kwalificeren. Met mijn bijzonder hoog ontwikkeld cultuur-historisch besef lag het voor de hand dat ik deze blouse graag wilde bewaren. Ik had het plan opgevat om hem achter glas in te lijsten opdat een iegelijk kon aanschouwen onder welke kommervolle omstandigheden ik ooit had verkeerd.

Thuisgekomen van mijn dagelijkse tocht naar het Minangkabau kamp zag ik mijn lege rugzak en daar naast twee stapeltjes van mijn gewassen, gestreken en gevouwen kleren. Ik miste mijn gordijn blouse. Ik vroeg er tante Wies naar.

'Ik heb de lompen en vodden meegegeven aan de vuilnisman. De nog bruikbare kleren heb ik door de meid extra goed laten wassen.'


Op een middag kwam mijn neef Chris Beem op bezoek.Hij is een zoon van oom Frans en tante Maggie. Hij droeg zijn Marine officiers uniform. Ik vroeg hem, welke rang hij had.

'Ik ben luitenant ter zee tweede klas.'

'Is dat hetzelfde als tweede luitenant?'

'Nee, ik sta in rang gelijk aan kapitein in het leger'.

In april 1945 werd Chris bevrijd uit een Duits concentratiekamp, dat hij als een wonder vijf jaar had overleefd. Vergeleken bij zijn kamp Sachsenhausen was mijn kamp Poendoeng een vrolijk vakantieoord.

Chris gaf mij een onverslijtbare hagelwitte marine kiel ter aanvulling van mijn schamele garderobe.

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage