dinsdag, december 02, 2008

Verschijning


Foto: Bert, René, Maud en Louis op de trap in Klatèn. Jan was in Malang op de HBS.




















Wanoedjojo, September 1945

Het was een nacht als zovele andere. De maan had een leger van miljoenen sterren om zich heen verzameld. De zwakke bries was slechts in staat de planten en hun maanschaduwen in lichte trilling te brengen. In een hoek van de parkachtige tuin stond breed en donker een waringin met zijn grove franje van luchtwortels. Aan de voet lag een offer, dat iemand aan de boom geest had gebracht. Van een stuk bananenblad was een schuitje gevouwen. Daarin lag een hibiscus bloem op een bedje van rozen blaadjes. Enkele blaadjes lagen verstrooid rond het offer. Welk dier had het gewaagd aan het offer te snuffelen?

Jan had de beschikking over een ruime doch sober gemeubileerde kamer in het paviljoen van de besaran, het grote landhuis. De nacht verlichting bestond uit een petroleumlampje, dat aan de muur hing. Dagelijks werd het kousje bijgeknipt; bovendien zorgde een glazen buis ervoor dat de vlam onbeweeglijk zijn licht verspreidde. Om zijn bed hing een ruim gedrapeerde klamboe.

Jan sliep heel licht. Hij verwachtte steeds de klop op de deur. Tweemaal per nacht werd hij door een medewerker gewekt. Hij moest dan de temperatuur van de droogschuren en vooral ook de verkleuring van de tabaksblaren van groen naar goudgeel controleren.

Op een nacht werd Jan wakker uit zijn sluimering. Hij had het gevoel, dat iemand naar hem keek. Door het muskietengaas zag hij een man staan. 'Waarom heeft hij niet op de deur geklopt? Heb ik de deur soms niet op slot gedaan? Waarom zegt hij niets? Een inbreker?' waren de vragen, die door zijn hoofd stormden.

Jan keek nog eens, ' Wat gek. Die man heeft geen onderlichaam! Onzin. Het zal wel een plooi van de klamboe zijn.'

Hij sloeg de klamboe open. En de gedaante stond er nog! Jan kreeg het gevoel alsof zijn haren recht overeind stonden zoals een hevig geschrokken persoon in een cartoon wordt afgebeeld.

De verschijning droeg een tulband. Gek genoeg leek hij op de filmster Errol Flynn. Zijn armen hield hij gekruist voor zijn borst. Inderdaad, zijn onderlichaam ontbrak.

Hij keek Jan vriendelijk aan. Dan opeens was de verschijning verdwenen.

De oudste mandoer, opzichter, was niet alleen zijn rechterhand bij het werk. Hij was daarbuiten ook Jans vertrouweling.

Al direct de volgende dag vertelde hij de mandoer, wat hem afgelopen nacht was overkomen. Nadat hij zijn verhaal verteld had, wuifde hij het lachend weg met de woorden, 'Ik zal het wel gedroomd hebben.'

Gewoonlijk speelde een vriendelijke en beleefde glimlach om de mond van de mandoer als zijn jonge baas hem een probleem voorlegde. Maar nu stond zijn gezicht strak en uitdrukkingsloos.

' Het was de hadji. Hij maakte ooit een pelgrimsreis naar Mekka. Hij ligt op de begraafplaats aan de andere zijde van de muur langs de tennisbaan'. Meer zei de mandoer niet.

'Hoe weet je dat?' Jan moest alle informatie uit de mandoer trekken.

'Hij is al bij meer mensen verschenen.'

'Hebben de mensen ook verteld, hoe hij er uit ziet?'

' Ja, hij draagt een tulband en alleen zijn bovenlichaam is zichtbaar'.

Jan was er van overtuigd, dat het dezelfde verschijning betrof.

'Waarom is die hadji aan mij verschenen? Wat was zijn bedoeling?'

' Hij wilde u waarschuwen.' De mandoer kon het niet over zijn hart verkrijgen om zijn sympathieke baas de waarheid te vertellen. Het verschijnen van de hadji betekende een aankondiging van de dood.

'Hij wilde u waarschuwen', herhaalde hij en vervolgde, 'U wordt ernstig ziek.'

'Wat moet ik doen om het te voorkomen? Bepaalde medicijnen innemen? Of moet ik een selamatan, een rituele maaltijd organiseren?', vroeg Jan.

'Past u maar goed op uzelf. Erg voorzichtig zijn met alles wat u doet.' De mandoer kijkt ondoorgrondelijk en denkt, 'Mijn ndòrò toean, edele heer, weet zo veel en hij is zo knap. Hoe is het mogelijk dat hij niet begrijpt, dat dit noodlot onafwendbaar is.'





0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage