dinsdag, november 02, 2010

Plezier en Plicht

Het Menu vermeldde : Julienne soep, paprikaschnitzel, doperwten, gekookte aardappelen en flensjes. Onderaan de kaart stond de datum, 22 maart 1958.

Onze eerste kennismaking met de Limburgse keuken viel zeer positief uit. Men ging hier het gebruik van een snuifje knoflook niet uit de weg. Wij logeerden er duidelijk buiten het seizoen. Het leek er op dat de weinige gasten in Hotel Vossen extra werden verwend. Men nam de tijd mooie wandelingen voor ons uit te stippelen en de bezienswaardigheden te beschrijven.

Wij liepen door de bossen, waar de vertrekkende winter een kanten sneeuwsluier had laten liggen. Een bus vervoerde ons naar het Drielandenpunt. Met de tram reden wij van Maastricht naar Aken. Deze plezierige dagen in Valkenburg waren al te snel voorbij.

Slechts enkele weken later moest ik opkomen om mijn militaire dienstplicht te vervullen.


Voor een gezonde jongeman waren er slechts twee mogelijkheden om vrijstelling van dienstplicht te verkrijgen.

Jan was geboren in 1924. Hij zou in 1942 moeten opkomen. Als gevolg van de bezetting van Nederlands Indië door de Japanners kon hij uiteraard niet worden opgeroepen om als Nederlands militair te dienen. Na de oorlog werd de hele lichting 1924 buitengewoon dienstplichtig d.w.z. zij hoefden voorlopig niet in dienst. Dat 'voorlopig' bleek voor altijd te betekenen.

Je kreeg ook vrijstelling, als je drie broers had die elk gedurende anderhalf jaar in dienst waren geweest. Dat is dus in totaal vier en een halfjaar.

Bert en René hadden inclusief hun tijd in krijgsgevangenschap in totaal samen vijftien jaar hun land als militair gediend. Bovendien had ik door de oorlog gedurende vijf jaar geen onderwijs genoten. Ik kreeg geen vrijstelling!


Als dienstplichtig soldaat bedroeg het soldij een gulden per dag. Gehuwde dienstplichtigen kregen daarboven een toelage, die afhankelijk was van de opleiding van de betreffende soldaaat.

Ik was een heel dure soldaat.

Na een verblijf op diverse legerplaatsen, werd mijn vaste stek de 'Oranjekazerne' in Schaarsbergen

niet ver van Arnhem. Ik deed dienst bij de artillerie van de 1ste divisie.


Aan de Koningsweg, dicht bij de kazerne lag verscholen in het bos het voormalig hoofdkwartier van een Duitse legereenheid. Het was een laag gebouw, dat voornamelijk bestond uit twee rijen kamers langs een gang. Hierachter bevond zich een groot stoppelig grasveld. Het geheel was eigendom van een zekere mevrouw Huismans.De kamers verhuurde zij en het grasveld werd in de zomer benut als kampeerterrein.

Hans Zweegman was een studiegenoot van mij en vervulde net als ik zijn militaire dienstplicht in de Oranjekazerne. Voor zijn vrouw Liesbeth en hun pasgeboren zoon Robert had hij één van de kamers gehuurd. Er bleek nog een kamer beschikbaar te zijn. Het lag voor de hand, dat ik die onmiddellijk voor Julie en mij nam. Aangezien er in de gemeenschappelijke keuken geen plaats zou zijn moest Julie op de kamer koken en de was doen. Dit leidde tot grote verontwaardiging van Hans en Liesbeth. Dit was rassendiscriminatie! Er was geen alternatief en het zou slechts voor een verblijf van enkele maanden zijn. Wij namen het daarom voor lief.

Liesbeth en Hans werden voor ons vrienden voor het leven. Evenals ik kwam Hans bij de AKZO te werken. Wij woonden later nog geen kilometer van elkaar af.


De dagelijkse fietstocht langs de bosrand was in deze prachtige zomer beslist geen straf. Gewoonlijk kwam ik met miltaire preciesie om half zes thuis van de kazerne. Op een dag was ik echter verlaat. Julie rook onraad. Inderdaad, het bos op de Posbank stond in brand. De stafbatterij van de artillerie werd gewapend met schoppen en ingezet om het vuur te bestrijden.

Met een paar kanonniers sloeg ik een bospad in en gingen wij het vuur tegemoet. Plotseling stak de wind op en begon ook links en rechts van ons het bos te branden. Het vuur was over het pad geslagen. Een snelle terugtocht was het enige wat er op zat. Tot onze opluchting kwam een brandweerauto aanrijden om ons tijdig te ontzetten.

Ik rook naar rook toen ik thuis kwam. Julie was er aan gewend, dat ik van mijn werk op het laboratorium allerlei rare geurtjes mee nam, maar deze brandlucht was toch wel iets nieuws.


De kamer in het voormalig hoofdkwartier was toch niet erg geschikt om er te overwinteren. Julie ging voorlopig bij haar moeder wonen. Gelukkig werd ook mijn militaire diensttijd bekort.

Het nieuwe studiejaar zou al gauw beginnen. Ik vroeg aan professor Staverman, of hij bij het Ministerie van Oorlog een verzoek kon indienen om mij eerder uit de militaire dienst te ontslaan omdat hij mij nodig zou hebben als zijn wetenschappelijke assistent. Hij zei toen tegen mij, 'Schrijf maar een briefje. Ik onderteken alles, als het maar geen aperte leugen is.' Het verzoek werd ingewilligd en ik werd drie maanden eerder ontslagen. Op de kazerne was men diep onder de indruk, dat zijne Hooggeleerde een eenvoudige ziel als ik zo erg nodig had.


Julie en ik konden nu samen op zoek gaan naar een aanvaardbare woonruimte in Leiden.

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage