donderdag, april 26, 2007

Tètès


Wanneer ik de verpakking van bruine rietsuiker open, dan ruik ik de suikerfabriek Tjoekir. Heb ik misschien een bijzondere gave, dat ik me een geur van driekwart eeuw geleden nog kan herinneren? Nee hoor, het blijkt normaal te zijn, dat geuren onuitwisbaar in het geheugen worden opgeslagen. Het zal wel niet echt de reuk zijn van de fabriek, wat ik me herinner, maar eerder die van tètès.

Als de witte pluimen boven de meer dan manshoge rietstengels waren uitgevallen dan naderde het ogenblik om te beginnen met het snijden van van het suikerriet. De oogst werd voorafgegaan door het maalfeest. Voor de Europese employés werd dan een voortreffelijke maaltijd geserveerd. Enige opheldering lijkt hier op zijn plaats. In het woord maalfeest heeft ‘maal’ betrekking op het vermalen van de suikerrietstengels in de fabrieksmolens en het woord maaltijd verwijst naar het vermalen van voedsel tussen de kiezen op een afgesproken tijdstip.

Voor het Inlandse (Indonesische) personeel was er een slametan. Dit was een rituele en niet te versmaden lunch met het doel een rijke oogst af te smeken. Ironisch genoeg zou dit een verhoging van de overproductie van suiker betekenen. Het was in de dertiger jaren van de vorige eeuw, dat veel fabrieken als gevolg daarvan moesten sluiten.



Maalfeest in Tjoekir, 1930.
Pap zittend links met hoed, Mam staand in het midden. Jan en Maud zitten geheel rechts


In heel grote lijnen ging de productie van suiker als volgt: Als het riet geoogst werd, waren de planten ca. vier meter hoog en drie centimeter dik. Het afgesneden riet werd naar de fabriek getransporteerd en aldaar vermalen en uitgeperst. Het sap werd ingedampt, waarna bij afkoeling de suiker uitkristalliseerde. Boven de suikerkristallen bleef een dikke bruine stroop achter. Wij noemden deze onzuivere suikerstroop tètès; in Holland noemt men hem melasse. Het was best een lekker drankje, tètès verdund met water waaraan ijsblokjes waren toegevoegd. Wij kinderen mochten vrijwel ongelimiteerd hiermee onze dorst lessen. Na inname van grote hoeveelheden gedurende lange tijd begon het toch tegen te staan. Wellicht had een scheut rum de consumptie kunnen bevorderen, maar voor een dergelijke stimulans werden wij te jong geacht.
Wie nooit genoeg kregen van tètès, suikerklontjes en andere zoetigheid dat waren de paarden. Oom Cooke was de oudste tuinemployé van Tjoekir. Hij inspecteerde de tuinen niet in zijn auto, maar in een bendie, een éénpersoons kar getrokken door een paard. Je zat er wat hoger in, waardoor je een beter overzicht had over de rietvelden. Achter het huis van oom en tante Cooke bevonden zich de paardenstallen. We leerden hoe je een paard een brokje suiker moest aanbieden: Je legt de klont op de palm van je hand. Het paard grist dan met zijn lippen de goela batoe (lett.suikersteen) weg. De klont suiker moet je vooral niet in de paardemond stoppen, want dan heb je kans, dat een paar van je vingers er af worden gebeten. Dat vindt het paard niet lekker. Het is hem louter om de suiker te doen.

Oom en tante Cooke waren een halve generatie ouder dan Pap en Mam. Hun kinderen scheelden met ons een jaar of vijf tot vijftien. Deze tieners kwamen vaak bij ons langs om hun ontluikende moeder en vader instincten op ons bot te vieren. De grootste attractie was voor hen Maud en mij in het bad te stoppen. Het gebeurde uiteraard onder het wakend oog van onze moeder.

zondag, april 08, 2007

Moortje

Tjoekir 1932-1934

De gefrustreerde ram was als speelkameraad voor de kinderen geen doorslaand succes. ‘ Een hond lijkt ons meer geschikt,’ dachten onze ouders. We mochten er één uitzoeken uit een mand vol pups. Het waren geen raszuivere hondjes, maar als kruising van twee rassen wel bijzonder.

De bewoners van het Tenggergebergte in Oost-Java hadden een wilde hond gedomesticeerd, die verwant was aan de dingo van Australie. Men gaf het ras de voor de hand liggende naam Tenggerees. Het ras is recentelijk uitgestorven.

De vader van ons hondje was waarschijnlijk één van de laatste Tenggerezen.

In China wordt alles wat op vier poten loopt geschikt voor consumptie geacht. Een hond vormt hierop geen uitzondering. Ze worden voor dit doel lekker vetgemest. Dankzij de vijfduizend jaar oude Chinese cultuur weet men van hond een culinair hoogstandje te bereiden.

Er worden echter ook honden gefokt voor speciale doeleinden. Als ze niet voldoen aan de eisen, dan wacht hen alsnog een einde in de keuken.

De Chowchow is van oorsprong een Chinese multifunctionele hond. Hij wordt gebruikt als waakhond, trekhond en als drijfhond bij de jacht. Bij Europese fokkers is voor de Chowchow bruinrood een favoriete kleur. In China vindt men ook witte , blauwe en zwarte variëteiten. Opmerkelijk is , dat zijn slijmvliezen en tong blauwpaars van kleur zijn. Om zijn nek heeft hij een brede kraag van rechtopstaande haren. Deze hondesoort wordt beschreven als zijnde heel rustig, trouw en zindelijk.

De moeder van ons hondje was een zwarte Chowchow.

Uit de mand met pups kozen wij eensgezind een gitzwarte uit. Zijn naamgeving was geïnspireerd op een kinderrijmpje:

Moriaantje zo zwart als roet

Ging eens wandelen zonder hoed

En de zon scheen op zijn bolletje

Daarom droeg hij een parasolletje

Moortje noemden we hem. Hij heeft er niet aantoonbaar onder geleden, dat zijn naam was afgeleid van een niet geheel politiek correct gedichtje.

Zijn tong was niet egaal blauwpaars, maar gevlekt. Verkopers van eetwaren en allerhande artikelen die ons erf betraden waren doodsbang voor hem. En dat niet vanwege zijn korte blafgeluiden, maar het was zijn ‘geheimzinnige’ gevlekte tong, die angst inboezemde.

Onze poes heette Donsje II. Al onze achtereenvolgende poesen kregen de naam Donsje. Ter onderscheiding gaven we hen een nummer. Donsje I heb ik niet gekend; die was van vóór mijn tijd. Op een middag bracht een tropische stortbui eindelijk verkoeling na een dag van drukkende hitte. Wij kinderen stonden op de overloop te genieten van de regen. Als je je voeten naar buiten stak, dan voelde het lekker fris aan en werden ze bovendien meteen gewassen.

Daar zagen we Donsje II in de tuin. Ze had gedacht, ‘Onder de planten zoek ik lekker beschutting.’ Dat was een schuilplaats zo lek als ….of zelfs nog lekker dan een mandje. Dat moest ze toch weten! Haar verstandelijke begaafdheid leek ons beneden het landelijk gemiddelde te liggen. In plaats van te filosoferen over de intelligentie van de poes achtte Moortje snel handelen een betere keus. En opeens, roets, rende Moortje de tuin in, pakte Donsje II met zijn bek bij haar nekvel en bracht haar binnen. Het was voor Moortje cashen. Geen geld, maar complimenten van de stomverbaasde ooggetuigen

We slaan enkele jaren over. Er werd hondenbelasting geheven. De hond kreeg een penning aan zijn halsband als bewijs, dat het baasje de belasting had betaald. In de vooravond deed soms de hondenmepper de ronde. Iedere hond die zich op straat zonder penning vertoonde, werd met een strik gevangen en in de hondenkar gestopt. Het was tegen wil en dank een sportief gebaar van de hondenmepper, dat de kar met geratel en geblaf zijn komst reeds van ver aankondigde. Men was dus gewaarschuwd!

Paniek: Waar was Moortje? Weer over het hek geklommen? Hij had geen penning. En de hondenkar was in aantocht! De kar passeerde ratelend met blaffende en jankende inhoud ons huis. En Moortje? Toen de kust veilig was sprong hij uit de sloot, die langs ons huis liep.

Moortje bleek voor kinderen een ideaal huisdier. Als hij door ons hardhandig geknuffeld werd, dan stond hij op en zocht een rustiger plek op. Hij beet ons nooit.

Voor dit gezapige leventje leek hij compensatie te zoeken door zo nu en dan te ontsnappen en op straat het avontuur te zoeken. Dat bestond uit vechten met andere honden. Moortje had het gevoel onkwetsbaar te zijn. Net als bij zijn moeder de Chowchow stonden de haren rond zijn nek rechtop. Als de tegenstander zijn kaken dichtklapte, hield hij als souvenir slechts een pluk haar uit Moortjes vacht. Zijn vechtlust kwam mogelijk door een nog sterk aanwezig instinct om zijn territorium te verdedigen. Zijn vader de Tenggerees stamde af van wilde honden, die nog niet zo lang geleden waren gedomesticeerd.

Ik heb het een keer zien gebeuren. Het leek een zelfmoordactie. Moortje liep op straat en even verderop zag ik drie herdershonden en hun bazin lopen. Moortje liet bij wijze van klaroenstoot één blafgeluid horen en stormde op de herders af. ( Achteraf moest ik denken aan ‘The charge of the Light Brigade’ , Krimoorlog 1854-1856, Slag bij Balaklava ). Tot mijn verbazing zetten de herders het op een lopen en sleurden hun bazin met zich mee.

Moortje, onze onvergetelijke hond.

Opgedragen aan mijn zuster; geb. 8 april 1926 te Yogyakarta