zaterdag, juli 26, 2008

Tweemaal Pech


Ca.1937, Vakantie in Kopeng
V.l.n.r.: Jan, Loek, René etaleert zijn voet in verband, Pap, Maud, Bert en Mam.
De foto is gemaakt door tante Wies. De koffer grammofoon had zij kort tevoren gekocht.

De tennisclub van Pap, René en Jan speelde op de baan in de nieuwbouwwijk achter de Djokjase HBS.
Op een keer kwam René moe en bezweet thuis en fluisterde Mam in het oor, 'Niet aan Pap vertellen; hij vindt het misschien niet leuk. Ik heb hem voor het eerst verslagen. Met 7-5.'
Kort daarna arriveerde Pap. Vol trots vertelde hij Mam: 'Die aap van een jongen heeft het voor de eerste keer van mij gewonnen'.
Met zijn gebruikelijke fanatisme was René een keer doorgegaan met spelen, terwijl de zool van zijn tennisschoen bij de grote teen geheel was weggesleten. Hij liep een ernstige infectie op. Dat was echt pech, want wij gingen met vakantie naar Kopeng, een plaatsje op de helling van de dode vulkaan Merbaboe. René kon alleen wat rondstrompelen met een wandelstok. Paardrijden ging ook niet echt lekker met zijn pijnlijke voet in de stijgbeugel. Meestal installeerde hij zich op het grasveld met een boek, zijn wandelstok, een koffergrammofoon en een stapel 78-toeren platen. Dan klonk al gauw de stem van Josephine Baker over de hellingen en ravijnen van de Merbaboe. 'J'ai deux amours, mon pays et paris.'
Het favoriete lied van onze Javaanse kokkin was 'La petite Tonkinoise,' op de B-zijde van de plaat.

Het KNIL, Koninklijk Nederlands Indische Leger, was meer een goed getrainde politiemacht dan een echt leger. Zij was in staat lokale opstandjes van de bevolking snel en effectief neer te slaan. Het ontzag voor het KNIL was daardoor groter dan overeenkwam met de werkelijke militaire kracht. Het beeld van een machtig leger werd versterkt door parades van soldaten in groot tenue, krijgshaftige marsmuziek, cavallerie en later ook een aantal pantserwagens. De laatste reden tijdens een parade een paar rondjes, zodat het publiek meerdere malen dezelfde voertuigen voorbij zag trekken. De lust van de Indonesiërs om een opstand tegen het koloniale gezag te ondernemen werd hen door dit vlagvertoon ontnomen.
De schijnvertoning van grote militaire macht had blijkbaar haar uitwerking niet gemist. Veel Indonesiërs waren zeer vebaasd, dat het KNIL zo snel door de Japanners werd verslagen.
Het KNIL bestond, inclusief de 4000 man van de Inheemse korpsen, uit 43.600 beroepsmilitairen. Nederlands Indië telde zestig miljoen inwoners. In principe kon men dus in oorlogstijd een miljoenenleger uit de grond stampen. Dit was echter niet mogelijk, omdat er voor Indonesiërs geen dienstplicht gold. Ter versterking van het geregelde leger kon men slechts een selectie maken uit totaal 300.000 Nederlanders en Indische Nederlanders, vrouwen en kinderen inbegrepen. Dit leverde 33.000 man op. Het waren jongens geplukt uit de schoolbanken tot 'oude mannen' van rond de veertig jaar. De scholieren vanaf achttien jaar en ouder kregen hun militaire oefening tijdens hun vacantie.

In juli 1941 brachten wij voor de tweede maal onze vacantie in Kopeng door. En weer had René pech. Hij moest tijdens de schoolvacantie een militaire opleiding volgen in Soemowono, hemelsbreed niet ver van Kopeng. Hij kwam aanstrompelen met een paar pijnlijke steenpuisten op zijn been. Het kwam goed van pas, dat Mam een opleiding voor hulpverpleegster volgde.
Bert zat al eerder in militaire dienst. Hij had er voor gezorgd, dat hij in dezelfde periode als René verlof had.
Gedurende vierentwintig uur was ons gezin compleet.


zaterdag, juli 19, 2008

Lagere School



Djetis 18


Het was de tweede keer, dat ik van school veranderde. Ik kwam nu in de vijfde klas van de 'School met den Bijbel'. Deze Lagere School, die nu 'Sekolah Dasar Kristen' wordt genoemd, ligt dichtbij de Gondolajoe brug en tegenover het hulppostkantoor.
Voor mijn leeftijd was ik vrij klein van stuk. Mijn huid was donkerbruin geroosterd door het onbekommerd spelen in de felle zon. Het was aan mij totaal niet te zien, dat ik juridisch was ingedeeld bij het Europese volk van koloniale overheersers.

Op deze school gaven onder andere twee zusters les. De één was een tengere engel en de ander een dikke doerak. (Deze twee zusters worden ook vermeld in het boek van Oei Hong Kian 'Kind van het land' blz.196 en 197. Indonet 1998, Rotterdam.)
Ik hoefde niet lang voor de deur van de vijfde klas te wachten of daar kwam een gigantische berg wit vlees op mij af. Een bril met dikke glazen was op de top geplaatst. Daaronder bevond zich een rode horizontale gleuf, waarvan de uiteinden naar beneden waren gericht. Het gevaarte bleek mijn juffrouw te zijn.
'Jij bent zeker de nieuwe leerling,' donderde het door de gleuf. Een medeleerling wees mij een plaats aan.
'Zeg maar gauw hoe je heet,' klonk het bars.
'Ik heet Loek,' fluisterde ik. Zij bladerde in wat papieren.
'Je komt uit Klaten. Bij wie heb je les gehad,' vroeg zij vals kijkend.
'Bij meneer Speet,' piepte ik als een muis wachtend op de nekslag van de kat.
'Zo bij meneer Speet. Iedereen,die bij meneer Speet heeft les gehad BLIJFT BIJ MIJ ZITTEN.'
Natuurlijk vertelde ik het thuis aan mijn moeder.
Het verbaasde mij, dat Mam er zo flauw op reageerde, 'Ik ga morgen naar je school, dan praat ik er wel even met je juffrouw over.'
Het was duidelijk, dat ik er niet in geslaagd was de tijgerin in mijn moeder wakker te schudden. Blijkbaar was mijn talent voor dramatische expressie onvoldoende ontwikkeld om dit schrijnende onrecht zodanig voor te dragen, dat het bij Mam grote verontwaardiging kon wekken.
Tot mijn verbazing zag ik de volgende dag tijdens de pauze Mam en de juf gezellig zitten lachen en keuvelen. De ontknoping kwam vlak voor de lessen aanvingen.
'Ik dacht al; op wie lijkt Loek toch,' sprak de juf enthousiast voor de klas,' Hij is de zoon van een vroegere klasgenote op de MULO'.
Het valt niet te ontkennen,dat ik mij enorm opgelucht voelde. Maar ik bleef haar een rotmens vinden.


Eén van de meisjes van de klas had een geweldige vondst gedaan: Als je je benen over elkaar sloeg en je die vervolgens naar links en naar rechts bewoog dan kreeg je een lekker gevoel ergens in het vooronder. Al gauw vond deze methode op grote schaal gretig navolging.
'Hou op met dat gedraai,' baste de juffrouw', Het is vies wat jullie doen. Ik wil het niet meer zien. Het is erg vies!'
Ik geloof, dat de kinderen niet begrepen, waarom het vies was. Hoe wist de juf wat zij
deden? Zij had het vast zelf ook geprobeerd.

Later kwam ik te zitten bij een 'meneer', zoals onderwijzers toen genoemd werden. Hij hielp graag de meisjes bij het werk en schoof dan in de nauwe bank lekker dicht tegen hen aan. Tientallen jaren later onmoette ik tijdens een reünie twee 'meisjes', die slechts korte tijd in deze klas hadden gezeten. 'Wij vonden dat geknuffel vervelend', vertelden zij, 'Wij zijn toen midden in het schooljaar naar de 'Neutrale School' gegaan'.

Om de twee weken was er gezamenlijke zang. De kinderen van de zesde klas schoven bij in de banken van de zevendeklassers. Er werden bij voorkeur vaderlandse liederen gezongen. Daar kwamen passages in voor, die toch echt bizar waren.
Daar was bijvoorbeeld het volkslied, dat in 1933 door het 'Wilhelmus' was vervangen : 'Wien Neerlands bloed door d'aderen vloeit......van vreemde smetten vrij'. Het is toch raar om dat door kinderen te laten zingen wier bloed voor het grootste deel uit vreemde smetten is samengesteld. Erg mooi was eigenlijk het 'Tisplicht' lied: 'T is plicht, dat iedere jongen / voor de onafhankelijkheid / van zijn geliefde vaderland / zijn beste krachten wijdt'. Het zal niet de bedoeling zijn geweest, maar het leek toch wel op een oproep aan de Indonesiërs om in opstand te komen tegen de koloniale overheersers. Deze liederen werden namelijk ook gezongen op de Hollands Inlandse Scholen (HIS), waar in het Nederlands les werd gegeven aan overwegend Indonesische leerlingen.
Neen, ik heb deze gekke liedjes niet meegezongen. Dat was echter niet uit principe. Ik mocht namelijk niet meezingen, omdat ik zo vals zong. Met Joris Tjebbes werd ik tijdens het zang uur naar de lege zesde klas verbannen. Joris zong nog valser dan ik. Hij is later hoogleraar tandheelkunde geworden.

Iedere Zaterdag kregen de kinderen een psalm of een gezang mee naar huis. Dat moesten zij Maandag voor de klas kunnen opzeggen, als zij een beurt kregen. Ik had mij niet bekwaamd in het gevoelvol voordragen van het vers. In plaats daarvan had ik mij gespecialiseerd in de snelheid van opzeggen. Bijna elke Zondagavond riep Mam mij naar de voorgalerij om mijn bedrevenheid in razendsnelle voordracht voor de gasten te demonstreren. Mam was erg trots op mij. 'Je moet maar dominee worden', stelde zij hoopvol voor. De wens van mijn moeder is niet in vervulling gegaan. In plaats van later keurig te preken in de kerk ben ik wat gaan rotzooien op een laboratorium.

En wat heel erg was: Sinterklaas mocht niet op mijn School met den Bijbel komen. Het was een gereformeerde school en Sint was immers katholiek. Vanwege de traditie trokken wij wel lootjes en gaven wij elkaar Sinterklaas kado's met een gedichtje.

Valt er nog iets goeds te zeggen over mijn school? Ik vind van wel. Wij werden gestimuleerd om een goede prestatie te leveren:
'Je hebt je talenten van God gekregen; als je die gebruikt, wil Hij je wel een handje helpen'.
Zo heb ik het althans begrepen. En heeft het geholpen? De helft van de jongens in de klas is na de middelbare school verder gaan studeren.

Ik herinner mij nog een paar namen van mijn vroegere klasgenoten: Gerrie Allaart, Mickey van Bijleveld, Josje Dézentjé, Didi de Vries, Miep Vetter, Connie Avé, Minnie Terwogt, Nini Honig, Jan Oldhof, Kees Zwaan, Joris Tjebbes, Johnny Dorrepaal, Reggie Guljé, Emiel Bosman, Ruth Pos, Rudie Tjan en Jan Roesman.
Met de laatste twee jongens kon ik het goed vinden. Zij woonden beiden bij mij in de straat. Jans vader was arts en die van Rudie tandarts.

zondag, juli 13, 2008

HBS



Djetis 18

Op de scholen in Indië werd veel aandacht besteed aan 'Lichamelijke Opvoeding'. Dankzij het klimaat konden veel sporten in de open lucht beoefend worden. Kleine ongelukjes konden natuurlijk nooit geheel worden uitgesloten.
Zo gebeurde het een keer, dat een leerling zijn pols brak tijdens het polsstok hoogspringen. De directeur vaardigde een verbod uit om deze sport nog verder te beoefenen. Het ongeluk zorgde voor veel commotie en was het gesprek van de dag. De ophef hierover was duidelijk; het betrof namelijk de zoon van de assistent-resident. Na de gouverneur was hij de hoogste regionale ambtenaar van het Binnenlands Bestuur.
Niet lang na bovengenoemd voorval kwam Maud thuis met een flinke schram over haar hand en onderarm.
'Hoe kom je daaraan,' vroeg Mam.
'O gewoon. Ik wou een bal pakken achter de prikkeldraad omheining. Toen kreeg ik deze schram,' antwoordde Maud lakoniek.
'Heb je hem laten zien aan je gymleraar?'
'Ja, maar het bloedde niet meer. Hij vond het niet erg geloof ik.'
Onmiddellijk zijn Mam en Maud naar onze huisarts dokter Liebenstein gegaan. Mijn zus kreeg een anti-tetanus injectie. Het schijnt, dat zo een injectie binnen vierentwintig uur na het gebeurde toegediend moet worden. Inmiddels was in Mam de tijgerin ontwaakt. Zij liet er geen gras over groeien. Al de volgende dag had zij op de HBS een ontmoeting met de directeur.
'Is het u niet verteld, dat mijn dochter zich heeft verwond aan het roestige prikkeldraad van de omheining?'
'Ja, ik heb zoiets gehoord,' antwoordde de directeur met onzekere stem.
'En u hebt geen maatregelen genomen? Nee natuurlijk niet. Als de zoon van de assistent resident een ongeluk krijgt dan is de wereld te klein. Maar Maud is de dochter van een vader die alleen maar boekhouder is. Daarom....' betoogde Mam met de voor ons kinderen bekende vlammende grote ogen.
'Het spijt mij. Ik wist niet hoe ernstig het was,' onderbrak de directeur haar.
'Het was een stuk roestig prikkeldraad. Zij had tetanus kunnen oplopen. Daar was u dan verantwoordelijk voor. Ik zal het voorval bij mevrouw Adam ter sprake brengen.'
Mevrouw Adam was de vrouw van de gouverneur. Bovendien was zij voorzitter van Pro Juventute, een organisatie, die zich bezighield met jeugdzorg. Mam werkte er als vrijwilligster en ontmoette de gouverneursvrouw tijdens de maandelijkse vergaderingen.
'En hoe is het nu met Maud?' vroeg hij
'Ik heb haar direct een anti-tetanus injectie laten geven. Zij is vandaag gewoon naar school gegaan,' vertelde Mam.
Niet lang na dit onderhoud kwam de directeur Mauds klas binnen. Zij was duidelijk herkenbaar aan het verband om haar onderarm.
'Hoe voel je je Maud?' vroeg hij
'Goed hoor. Ik voel me prima.'
De directeur keek haar peinzend aan zei tenslotte, 'Ik vind, dat je er bleek uitziet. Ga toch maar naar huis.'
Thuisgekomen vroeg Mam, 'Heb je een vrij lesuur Maud?'
' Nee hoor. De directeur heeft mij naar huis gestuurd. Hij vond dat ik er bleek uitzag. Ha, ha, ha.'


zaterdag, juli 05, 2008

Avondwandeling



Djetis 18

Hier in Holland lijkt de ondergaande zon zich langs de evenaar te bewegen alvorens hij met een lichtend tipje geheel verdwijnt. Maar ook dan nog verlicht de reeds ondergegane zon lange tijd de hemel met een licht oranje gloed.
Dicht bij de evenaar in de tropen echter, lijkt de baan van de ondergaande zon loodrecht op de horizon te staan. De zon duikt met een uitbundig oranjerode gloed achter de gezichtseinder. Kort daarop wordt een schakelaar omgezet en gaat het licht uit. Volgens de klok is het avond, maar in werkelijkheid is het stikdonkere nacht.

Soms ging Pap na het avondeten met Maud en mij wandelen. Van ons huis liepen wij rechttoe rechtaan naar ons einddoel de 'Sociëteit De Vereeniging'. De afstand was ongeveer twee kilometer. Het begon al snel donker te worden. De straatlantaarns waren verre van voldoende om voor een goede verlichting te zorgen. Zij werden in hun strijd tegen de duisternis bijgestaan door de petroleumlampjes van straatventers, fietsers en rijtuigen. Dan waren er ook nog de electrische lampen van auto's en toko's (winkels). De vele kleine en grote lichtbronnen maakten een chaotische doch levendige indruk. Het bleef echter nodig om goed uit te kijken waar je liep. eerlijk gezegd vond ik het niet zo boeiend om al maar op de weg te letten. Maud nam me altijd bij de hand en kneep even als wij een onderbreking van het trottoir door een zijstraat naderden.
Vlakbij de 'Witte Paal' was toko Fen. Deze winkel rekende vrijwel uitsluitend Europeanen tot zijn klandizie. Een koelvrieskast behoorde toen nog niet tot het gebruikelijke keukenmeubilair. Met nadruk adverteerde toko Fen daarom de verkoop van vrieskamerartikelen. De vrieskamer was een opslagruimte voor worsten, ham, spek, kaas, enz.. De producten werden voor het merendeel uit Australië geïmporteerd. Om de houdbaarheid te verlengen waren de vleeswaren wat meer gezouten en gekruid. Mijn ouders kochten er vooral kaas. Deze werd met een glaasje jenever onder een glazen stolp bewaard. De alcoholische versnapering was niet bestemd voor consumptie, maar om de relatieve vochtigheid op het vereiste niveau te houden.
Ongeveer honderd meter voordat wij langs Danoeredjan liepen zagen wij zoals vaker een rij auto's staan. Danoeredjan, zo heette het paleis van de Rijksbestuurder van het sultanaat. Daar was ook het kantoor gevestigd, waar je jaarlijks een nieuwe fietspenning moest kopen. Twee poorten van twee evenwijdige muren gaven toegang tot het paleis. Tussen de paleismuren hadden zich een aantal authentiek Javaanse restaurants gevestigd. Zij verkochten de allerlekkerste goedeg en sateh kambing (geit) van het heelal. Volgens de toenmalige opvattingen was het 'not done', 'pas comm'il faut' en ongepast om zomaar tussen de Inlanders te eten. Dus parkeerde men de auto een honderd meter verderop. Met een onschuldig gezicht slenterde men naar de paleispoort om dan schielijk plaats te nemen in één van de retaurants. Daar zag men zoals was te verwachten kennissen of collega's, die op de zelfde stiekeme manier naar binnen waren geglipt.
Na een uur wandelen bereikten wij ons einddoel, de soos. Wij ploften neer in de schommelstoelen, die stonden opgesteld langs het lage smeedijzeren hek, dat het terras scheidde van het trottoir. Bij de pilaren stonden bankjes, waarop de soosbedienden zaten. Zij waren gekleed in smetteloze witte jas en broek. Als hoofdbedekking droegen zij een blangkong, een voorgevormde batik hoofddoek. De doek was zo gevouwen, dat volgens Djokja's gebruik aan de achterzijde een knop (pentol) werd gevormd. In het naburige gewest Soerakarta had men op die plaats een strik. Onder hun jas hadden zij om de heupen een batik doek geslagen, die reikte tot halverwege het bovenbeen. Hun voeten waren ongeschoeid. Eén van hen kwam snel en geluidloos naar ons toe, nadat Pap in de richting van het groepje bedienden had geknikt. Pap bestelde voor Maud en mij een flesje gekoelde Green Spot limonade. De citruslimonade zonder prik werd altijd met een rietje gedronken. Voor zichzelf nam hij een 'pait' (lett. bitter, in Holland beter bekend als borrel). De jenever werd ter plekke geschonken met een kop. Het behoorde tot de sociëteitstraditie om de mond naar het op tafel staande glaasje te brengen en de kop er af te slurpen.
Het was niet toevallig, dat Pap juist deze avond met ons was gaan wandelen. Op de eerste Woensdag van de maand speelde namelijk de militaire kapel in de muziektent. Deze bevond zich in een keurig onderhouden park naast het fort en tegenover de soos. (De soos is er niet meer, hij is tijdens de revolutie verwoest.)
Ik lette even niet op en toen stonden er opeens ook schaaltjes met zoute pinda's en emping (kroepoek van platgeslagen melindjopitten) op de tafel. Van de emping en de pinda's maakte ik krokante mini sandwiches. Ik had het nu razend druk: Met Maud praten, schommelen, naar muziek luisteren, zoutjes eten en Green Spot opzuigen.
Inlanders (Indonesiërs) schoven voorbij, bleven soms staan, keken naar ons en vervolgden hun weg. Zij waren zonder uitzondering armelijk gekleed. Wij hadden verder weinig aandacht voor dit bewegend decor.

Later, heel veel later, dacht ik weleens terug aan die avonden met Pap en Maud op het terras van de sociëteit. Aan de gekoelde Green Spot, die wij met een rietje binnen een half uur opzogen. En de Inlanders die langzaam vlak langs ons voorbij liepen. Zouden zij geweten hebben, dat een flesje citruslimonade een kwartje kostte? Een kwartje dat was het dagloon van een koelie, een ongeschoolde Inlandse arbeider.
Om de andere zondag was er kinderdansavond. Vanaf het trottoir kon je de uitbundig verlichte zaal zien. Wat zouden die voorbijschuivende Inlanders gedacht hebben bij het zien van die goed gevoede en mooi geklede kinderen? Zij dansten op voor hen vreemd klinkende muziek. Het waren zonder uitzondering Hollandse en Indo-Europese kinderen. Er was geen enkel Indonesisch kind bij. Wat zouden die Indonesiërs gedacht hebben?