zaterdag, mei 31, 2008

Djetis 18



Djokja


Het tikken van de tijdbom was begonnen. Een ieder kon het horen. Niemand wist de afstelling van het tijdstip.Het luidde voor mij de laatste fase in, waarin ik als kind deel uitmaakte van een compleet gezin. Het verbaast mij, dat ik uit deze tijd mij nog zoveel herinner.Belangrijke en onbeduidende voorvallen blijken in mijn geheugen te zijn opgeslagen. Volgens mijn beleving hebben wij heel lang op Djetis gewoond, maar in werkelijkheid was het nauwelijks twee jaar. Het is alsof ik toen een gecomprimeerde kindertijd doormaakte.

Ons gezin was eigenlijk niet echt compleet. Bert zat in militaire dienst. Hoewel hij ontbrak, was hij voor ons gevoel niet werkelijk afwezig..Wanneer hij met verlof was kreeg hij van het gezin alle aandacht voor zijn belevenissen. Kokkie kookte zonder speciale opdracht zijn lievelingskostjes. Hij bracht altijd oleh oleh (presentjes) mee zoals ingeblikte militaire rantsoenen. Het gehakt in een cylindervormig en de nasi goreng in een plat rond blik smaakten echt heel goed.
Bert is acht jaar ouder dan ik. Dat was op die leeftijd letterlijk een wereld van verschil. Terwijl ik nog een kind was leefde hij al in de wereld van volwassenen. Hij nam een keer zijn 'kleine broertje' mee uit eten. Naast de Protestantse kerk in Djokja liep een brede doodlopende weg, die naar een bioscoop leidde. Op de hoek van deze weg en de hoofdstraat Malioboro bevond zich het gerenommeerde Chinese restaurant 'Cheribon'. Bert tracteerde mij op An Shio Hie, het gerecht waarmee deze eetgelegenheid een belangrijk deel van zijn faam te danken had.

Ons gezin was niet slechts compleet, maar in feite zelfs overcompleet. Het huis Djetis 18 werd eerder bewoond door de familie Inen. De heer Inen werd overgeplaatst naar Tegal in de provincie Cheribon aan de Noordkust van Java. Twee dochters bezochten de HBS. Helaas was het tijdstip van de verhuizing voor hen niet optimaal. De HBS van de hoofdplaats Cheribon zou zijn deuren pas medio 1941 openen. De twee meisjes Jossie en Edna kwamen bij ons in de kost. Edna, de jongste, was erg aardig. Heel veel later hebben Maud en Jan nog meerdere malen haar en haar man opgezocht. Edna leed aan MS en is helaas vrij jong gestorven.

Hoewel wij goed met de meisjes Inen konden opschieten, had Mam desondanks achteraf spijt, dat wij hen in de kost hadden genomen . Het was de periode vlak voordat de oorlog ons gezin voorgoed uit elkaar zou slaan. Ik was dertien jaar toen mijn vader in krijgsgevangenschap ging. Hij had mij slechts kort als kind meegemaakt. Toen Pap in 1965 overleed vroeg Maud mij daarom, mede namens onze broers, of ik een paar afscheidswoorden aan zijn graf wou zeggen.
Weg met de treurnis. Uiteindelijk hebben wij allen als een wonder de oorlog en de revolutie overleefd. Om onze dankbaarheid te accentueren volgt hieronder uit het KOOKBOEK van Keijner (Uigeverij J.F.Duwaer & Zonen, Amsterdam) het recept van
Ang Sio Hie:
3 dikke moten kakap, soembal (of andere vis), 4 bawang poetih (4 stuks knoflook, waarschijnlijk was de knoflook in Indië vroeger kleiner dan nu hier in Europa), 2 Bombay uien (2 Zeeuwse of andere grote uien), 1 lombok (1 Spaanse peper), daon bawang (lente uitjes), witte kool, 1 eetlepel ketjap (soja saus), wat gebakken uien, 1½ kopje bouillon van varkensvlees, 1 of 1½ eetlepel meel, azijn, peper en zout naar smaak.

De vis wordt met wat zout ingewreven en in varkensreuzel gebakken. De 4 witte uien (knoflook) fijn oelek (zie verhaal 'Achtergalerij' in deze weblog), daarna in 2 eetlepels reuzel braden. Voeg hierbij de bouillon, de gesneden Bombay uien, de kool, de daon bawang, de lombok, de ketjap, de azijn, de peper en het zout. Als de groenten gaar zijn, lengt men het meel met water aan en bindt de saus hiermee. Even vóór het opdienen doet men de gebakken uien en de vis erin. In een Chinese winkel kan men fijn gemaakte lombok in flesjes krijgen, het is heel smakelijk om een paar lepels ervan in dit gerecht te doen, maar dan mag men geen azijn gebruiken, want de lombok is zuur

Noten:
1 Tussen haakjes wordt een toelichting vermeld. Het recept geeft veel ruimte voor eigen creativiteit en fantasie.
2 Het volgende is een keukengeheim. Dus niet verder vertellen. Julie kreeg van haar ex-klasgenoot BRA Soejati Praboewidjojo-Poerbonegoro een gouden tip om van elk (!!!) gerecht de smaak op subtiele wijze op een hoger niveau te tillen : Voeg behalve een beetje suiker ook een paar schijfjes verse gember toe. Je kunt ook gemberpoeder gebruiken.




zondag, mei 25, 2008

Djokjakarta

















Foto: 1940. Mam en Pap 20 jaar getrouwd. Jan, Maud, Louis, René en Bert


Pakoeningratan 2

In 1940 werd Pap overgeplaatst naar Djokja. Hij bleef wel bij het Waterschap werken. In Djokja beheerde dit overheidsorgaan het stroomgebied van de rivieren Opak en Progo. Zij ontspringen op de hellingen van de bergen Sindoro en Merapi en stromen vervolgens in Zuidelijke richting om uit te monden in de Indische Oceaan.
Natuurlijk nam Mam uit de tuin in Klatèn een stekje mee van de bloeiende bougainville, die inmiddels was uitgegroeid tot aan het dak. Bert had de MULO afgemaakt en woonde niet meer thuis. De jongere kinderen hoefden niet meer met de trein naar school. In Djokja had men een MULO, een AMS, een HBS en diverse Lagere Scholen.

Pakoeningratan is een zijstraat van Djetis, die tegenwoordig Jalan Masangadji heet. Uit de tijd dat wij er woonden herinner ik mij een aantal leuke en akelige voorvallen. Om maar met de slechtste te beginnen.

10 mei 1940: De Duitsers waren Nederland binnengevallen. Van de familie woonden er in Holland een oudere zus van Mam met haar man en zoon; verder ook nog twee zonen van oom Frans en tante Maggie. Wij maakten ons erg ongerust over hen. Voor ons persoonlijk was de oorlog heel ver weg. Wij voelden ons veilig. Zeer ten onrechte bleek later. Er werd geld ingezameld om wapens te kopen voor de bevrijding van Nederland. Iemand kwam op het idee om aluminium ketels, potten en pannen in te zamelen. Van het metaal konden jachtvliegtuigeen, Spitfires, gebouwd worden. Een paar ton van het verzamelde aluminium viel helaas in handen van de Japanners, nadat zij Nederlands Indië waren binnengevallen.

Onze poes Donsje III was zeer aan mij gehecht. Een keer sloop zij in mijn bed toen ik bijna sliep. Met haar poten gaf zij mij een gratis buikmassage, waarna zij zich op de gemasseerde plek te slapen legde. Uit vrees haar wakker te maken viel ik doodstil liggend in slaap.De volgende dag had ik buikpijn. Sindsdien legde ik de poes naast mij neer alvorens te gaan slapen. Ik moest alleen oppassen het beest niet per ongeluk plat te drukken.
Tijdens een stoeipartij had Donsje een keer mijn wang gekrabd. De huid rond de schram begon op te zwellen. In de veronderstelling, dat ik het toch niet zou begrijpen hoorde ik Mam tegen Pap zeggen, ‘Als de infectie zijn hersens bereikt, dan kunnen wij hem wel afschrijven’. Daar moest ik niet om lachen.
Als huisdokter hadden mijn ouders de militaire arts Liebenstein. Zij hadden vertrouwen in hem vanwege zijn mogelijke ervaring op het slagveld. De kapitein-geneesheer onderwierp mijn beschadigde wang aan een nauwgezette inspectie en schreef een recept uit voor een drankje en een zalfje. Het heeft kennelijk geholpen, want ik ben er nog.

Op 3 juni 1940 waren onze ouders twintig jaar getrouwd. Ter gelegenheid hiervan lieten wij een foto van ons maken bij een Chinese fotograaf op Malioboro. Voor Mam en Pap moest het een verrassing zijn. Dus deden wij heel stiekem onze beste kleren aan. Ik vermomde mij als matroos, zoals gebruikelijk was bij jongetjes van goeden huize. De dikke katoenen stof werd door onze wasmeid van een ruime hoeveelheid stijfsel voorzien, waardoor het matrozenpakje hard, strak en warm mijn lichaam als een pantser omsloot. Het werd een prachtige foto waarop wij er met zijn vijven van top tot teen te bewonderen waren. Men zou echter de indruk krijgen, dat onze moeder vooral benen had gebaard en gekoesterd. Om elk misverstand uit te sluiten besloten wij de benen te amputeren. Zodoende staan wij slechts met onze bovenlichamen op de foto. (Het zou bijna twintig jaar duren, voordat zich weer een gelegenheid voor zou doen om een soortgelijke groepsfoto te maken.)

Het bleek niet prettig wonen in ons eerste huis in Djokja. Een voortuin nauwelijks breder dan een potloodstreep scheidde onze woning van de straat. ‘s Nachts konden de dieven vrijelijk proletarisch shoppen alsof zij een bezoek brachten aan IKEA. Pap liet de voorgalerij afdichten met glazen ruiten. Het gevolg was, dat een crimineel er niet in kon en de warmte er niet uit. Ook al werden ‘s morgens alle ramen opengezet, het huis bleef een broeikas. Na er iets meer dan een jaar gewoond te hebben verhuisden wij van Pakoeningratan naar de hoofdstraat Djetis.

Foto: Ca. 1968, Den Haag, Ruimzicht. Thuis bij Mam. Jan heeft een knobbeltje op zijn hoofd weg laten halen. Louis doet een mislukte poging zich klein te maken zoals in 1940.

zaterdag, mei 17, 2008

Malang




Melie was een oudere zuster van mijn vader en Wies de jongste zuster van mijn moeder. Vanwege het grote leeftijdsverschil noemde Wies haar Tante Melie. Het was van ondergeschikt belang, dat de betiteling ook correct was volgens de lijn van bloedverwantschap. Zij waren, evenals uiteraard mijn ouders, nog familie van elkaar. Voor ons kinderen waren zij natuurlijk allebei tantes.
Tante Wies was als eerste Indo in Nederlands Indië benoemd tot directrice van een huishoudschool. Deze school was gevestigd op Orò-òrò Dòwò. Tante Melie en Tante Wies besloten samen te wonen. Tante Melie, reeds gepensioneerd, deed het huishouden, terwijl tante Wies haar drukke baan had. De derde, die onder hetzelfde dak verbleef was Boebie, een Malthezer Leeuwtje. Het hondje had een wit krullend vacht en ronde donkere oogjes. Hij kon opzitten met een gemak en stabiliteit alsof het een natuurlijke eigenschap was. Als je wat lekkers in zijn bek stopte, verorberde hij het hapje en bleef daarbij in de opzit positie. Boebi was dol op ritjes met de demmo, een gemotoriseerde driewielige taxi. Als je het woord demmo liet vallen dan begon hij al blaffend en kwispelend met zijn staart zenuwachtig heen en weer te lopen. Het gebeurde vaak, dat hij in een willekeurige voorbij rijdende demmo sprong. Dit tot groot vermaak van de inzittenden. Na verloop van tijd werd Boebie met de demmo thuis bezorgd. Er hoefde niets betaald te worden. Met zijn clowneske optreden had Boebie de chauffeur voldoende beloond.
Jan deed in 1937 eindexamen Lager School. Het was de bedoeling, dat hij naar de HBS in Djokja zou gaan. Helaas opende deze nieuwe HBS haar deuren pas in 1938. Hij kon het schooljaar overbruggen door bij de tantes en Boebie in de kost te gaan en zo de lessen te volgen op de Malangse HBS. In 1938 kwam hij weer bij ons in Klatèn wonen.
Maud ging na haar Lagere School in 1939 eveneens naar de HBS. Jan en Maud namen samen dagelijks de trein naar Djokja tot wij in deze stad kwamen te wonen.

zaterdag, mei 10, 2008

2 René





1941

Het was niet meer de vraag of, maar wanneer de oorlog met Japan zou uitbreken. In die tijd was het voor de meeste Nederlanders een stap te ver om te denken aan een opstand van de Indonesiërs tegen het koloniale bewind. Er was weliswaar ontevredenheid onder de intelectuele elite, maar het leek niet bedreigend voor het gezag.
Er werd in ons gezin veel gepraat over de politieke situatie. Ik herinner mij, dat René tijdens het middageten voorspelde: Mijn klasgenoten worden straks mijn vijanden. Hij had het goed gezien. Zijn voorspelling was in feite een conclusie gebaseerd op de discussies, die hij met zijn Indonesische klasgenoten had gevoerd.
Achteraf bleek de AMS inderdaad de kweekvijver van de militaire en civiele leiders van de revolte tegen het Nederlandse bewind.

Wereldoorlog II eindigde op 15 augustus 1945 met een wapenstilstand tussen de Geallieerden en Japan. Twee dagen later werd de Indonesische onafhankelijkheid uitgeroepen en werden de wapens opgenomen tegen de kolonisator. Er ontstond een machtsvacuum. Op grote schaal werd geplunderd, gemoord, verkracht en gemarteld. Deze periode, die enkele maanden heeft geduurd, wordt de Bersiaptijd genoemd.
Tijdens de Japanse bezetting van Nederlands Indië werd René als krijgsgevangene te werk gesteld aan de beruchte Birma spoorweg. Direct na het einde van de oorlog kregen de gevangenen, zoals Bert en René, medische verzorging en de nodige hoeveelheid vitamine pillen, groenvoer, corned beef, spam, ham enz. Na voldoende te zijn opgekalefaterd werd hun een geweer in de hand gedrukt om in opdracht van de Nederlandse regering de Indonesische opstand neer te slaan. Zij vormden weer het KNIL.
Veel Indonesische jongeren hadden van de Japanners een militaire training gekregen. Het doel was om het hoofd te bieden aan een mogelijke invasie op Java van de geallieerde stijdkrachten. Onder de officieren van deze Indonesische militie telde men een groot aantal ex-leerlingen van de MULO en de AMS. Het was nu zover, dat in dit gewapende conflict klasgenoten tegenover elkaar stonden. Er bleek een ongeschreven wet van kracht te zijn: ‘Een vroegere medescholier schiet je niet dood’. René had hieraan zijn leven te danken (Louis Doppert, “De Eerste Generatie”, blz.46, Uitgeverij Lunet, 1990).
Nederland stuurde tienduizenden dienstplichtige soldaten naar Indië om ‘orde en rust’ te herstellen. Zij vormden het Koninklijk Leger. In de volksmond werden deze militairen KLers genoemd. Het brengen van orde en rust betekende tevens het neerslaan van de revolutie en niet te vegeten het veilig stellen van de Nederlandse investeringen in de kolonie. De tropenwereld waarin de KLers moesten opereren was voor het merendeel van hen totaal vreemd. Er vonden bizarre voorvallen plaats:
Het gebeurde meer dan eens, dat een soldaat in de nacht zijn stengun leegschoot op knipperende vuurvliegjes.
Op Sumatra hadden de Nederlandse troepen een sultans paleis veroverd. Een paar baldadige jongens speelden in één van de grote zalen een partijtje voetbal. Als voetbal diende een koperen vaas. René, inmiddels luitenant geworden, maakte een eind aan het spel. Hij bekeek de gedeukte koperen vaas. Hij bleek van goud te zijn.
Ernstiger was, wanneer KLers de weg kwijt raakten in het oerwoud. Een vijftal verdwaalde jongens werd gevangen genomen door militairen van het Republikeinse Leger. Zij hadden geluk. Al een dag na hun vermissing meldde zich bij René een Indonesisch jongetje. Hij had een beduimeld briefje bij zich: ’René als je mij vijf geweren bezorgt, dan laat ik de vijf soldaten vrij. Sumitro.’ Inderdaad, hij was een klasgenoot van de AMS.
In deze koloniale oorlog werden de gevechten onderbroken door langdurige ‘bestanden’. De strijdende partijen werden gescheiden door een brede demarcatielijn. Deze strook niemandsland was een ideale schuilplaats voor criminelen. De vijanden-collega’s-ex klasgenoten, René en Sumitro, kwamen overeen om op gezette tijden gezamenlijk het niemandsland schoon te vegen.
Eind 1949 kreeg Indonesië zijn onafhankelijkheid. Na zijn ontslag uit de militaire dienst werkte René in Tandjong Morawa (gemeente Lubuk Pakam) op Sumatra voor de tabaksonderneming Sanembah. Sumitro werd één van René’s collega’s.

Noot: De Indonesische Onafhankelijkheidsstrijd was voor de Indische Nederlanders eigenlijk een burgeroorlog. De tegenstanders waren soms schoolvrienden of bloedverwanten. De relatie met de vijand dan aanzienlijk grimmiger wanneer men elkaar niet kende.


1 René




In 1940 verhuisden wij naar Djokja. Deze provincie hoofdplaats bezat een AMS (Algemene Middelbare School) en een HBS (Hogere Burger School). De AMS was een driejarige vervolgopleiding na de MULO. Het diploma was gelijkwaardig aan dat van de HBS. Op de talenafdeling (A) kon men ook Maleis en Javaans leren. René koos voor de afdeling wiskunde (B). De AMS had veel Indonesische leerlingen. Zij behoorden tot de welgestelde families en de adel uit diverse landstreken.
De Europese kinderen werden opgevoed met de toenmalige Christelijke normen en waarden zoals monogamie en geen sex voor het huwelijk. De vooraanstaande Indonesische families waren in een bepaald opzicht erg praktisch. Zij waren bevreesd, dat hun puberzoon een ongeneeslijke of zelfs dodelijke geslachtsziekte zou oplopen bij een prostituee. Ter voorkoming hiervan namen (huurden of kochten) zij voor hem een maagdelijk meisje als minnares. Soms werd uit deze verbintenis een kind geboren. Een voorbeeld hiervan is prinses Partini, de oudste dochter van prins Mangkoenegoro VII.
Het is duidelijk, dat de Europese jongens met rode oortjes luisterden naar de eerste sexuele ervaringen van hun Indonesische medeleerlingen.
Voor Indonesische meisjes van stand golden andere regels. Je mocht hen als vriend zelfs niet aanraken en zeker niet in het openbaar.
Als een Indonesiër wilde opklimmen tot de hoogste rangen van het Binnenlands Bestuur dan was het niet voldoende, dat hij zich perfect in het Nederlands kon uitdrukken. Hij behoorde ook mee te kunnen doen aan typisch Europese feesten. Veel adellijke Indonesische jongens leerden daarom stijldansen zoals de foxtrot, de tango, de Engelse en Weense wals. Zij volgden de lessen op dansscholen of privé in het ouderlijk paleis. Hun danspartners waren zogvuldig geselecteerde meisjes van goeden huize. Eén van hen was Jenny Sensius. Zij fungeerde ooit als danspartner van de Solose prinsen Hadiwidjojo en Koesoemojoedo. Soms waren zij gekleed in een nauw sluitende kaïn (een gebatikte wikkelrok). Dat was lastig als je grote passen moest nemen zoals bij de Weense wals. Jenny speelde later voor baboe Oerip in de televisieserie 'Stille Kracht'. Was het maatgevoel en de elegantie van deze Indonesische mannen erfelijk of cultureel bepaald? Zij dansten in het algemeen voortreffelijk.
Eens in het jaar werd er een feest op de AMS georganiseerd. Het zou multicultureel ‘avant la lettre’ genoemd kunnen worden. Er werden klassieke Indonesische dansen met gamelan muziek gedemonstreerd; de Chinezen voerden een sprookje op in authentieke klederdracht. Aan het eind van de avond draaide men grammofoonplaten met Europese dansmuziek.
Maud was een keer met René mee geweest naar zijn schoolfeest. Zij danste uitsluitend met haar broer. René liet niet toe , dat een Indonesische jongen met haar danste. Hij mocht hun zusters immers ook niet aanraken.

zondag, mei 04, 2008

2 Bert




Lang voordat Bert en René samen dagelijks v.v. met de trein van Klatèn naar Solo reisden vormden zij een hechte broederschap. Het was gebruikelijk bij de jongens van toen, dat conflicten werden opgelost door een duel op de vuist. Erg handig als je dan met zijn tweeën bent. Het gebeurde lang geleden ‘nog voor mijn tijd’ in Djombang. Mijn broers speelden ruitergevecht met de buurjongens Nico en Jan Humme. Bert speelde voor ruiter en werd op de rug gedragen door René, die het paard moest voorstellen. Bij dit spel moet de ene ruiter de andere van het paard trekken. Deze keer was Nico de ruiter. Hij kon het niet verkroppen, dat hij door Bert van het paard was getrokken en dus had verloren. In zijn frustratie wilde hij Bert een stomp geven. Dat bleek geen goed idee. René sprong er tussen en diende Nico een welgerichte kaakslag toe. Hij gebruikte hierbij zijn voor een kind vrij sterke rechterarm waarmee hij in later jaren zoveel tenniswedstrijden zou winnen. Tot schrik en verbijstering van René viel Nico op de grond en bleef doodstil liggen. Gelukkig was medische hulp direct aanwezig in de persoon van oom Dick. Hij was de jongste broer van Pap en studeerde medicijnen in Batavia. Heel toevallig logeerde hij bij ons. Vanaf de voorgalerij was hij getuige van het ruitergevecht en het dramatische gevolg. Medisch ingrijpen bleek niet nodig. Al gauw kwam Nico bij kennis en kon, hoewel versuft, eigener beweging opkrabbelen.

Na zijn eind examen van de Christelijke MULO in Solo besloot Bert om dienst te nemen bij de Militaire Luchtvaart Dienst. Voor zijn opleiding koos hij verscheidene malen het luchtruim met een Tiger Moth lesvliegtuig. Hij bleek helaas gelukkig weinig vlieggevoel te hebben. Zijn droom ging in rook op maar niet zijn eventuele vliegtuig. Onze strijdkrachten bezaten vlak voor WO II twee typen jachtvliegtuigen met name de ‘Curtiss Wright P36 Widowmaker’ en de ‘Brewster Bufallo Flying Coffin’. Zij waren totaal niet opgewassen tegen de Japanse Mitsubishi Navy Zero.
Na de capitulatie van het KNIL (Koninklijk Nederlands Indische Leger) werd Bert als krijgsgevangene naar Japan vervoerd. Als eerste van ons gezin zag hij sneeuw. Het gevangenkamp lag bij de havenstad Niihama aan de westkust van Japan. Zijn slavenarbied bestond uit het lossen van schepen. Het was zwaar werk.
Dankzij een vriend kreeg Bert een wat lichtere taak in een ijzergieterij. Soms hield de Japanse bewaker het voor gezien en ontvluchtte de hitte om buiten wat verkoeling te zoeken. Het was nu voor de gevangenen een mooie gelegenheid om stukjes koper en andere ongerechtigheden aan de gesmolten ijzermassa toe te voegen. Voor de Japanners was het onbegrijpelijk waarom er in de gietsels gaten vielen.
Als gevolg van de oorlog en de daarop aansluitende politionele acties in Indië diende Bert bijna acht jaar als militair.

1 Bert




Binnen vijf jaar verhuisden wij driemaal:
Tjoekir → Solo
Solo → Klatèn
Klatèn → Djokja

Het gevolg was, dat ieder van ons in deze periode op meerdere scholen had gezeten.

Dagelijks verzamelden zich in de vroege morgen een groot aantal scholieren op het station van Klatèn. Er bestond in Klatèn na de Lagere School geen vervolgopleiding. Hiervoor was men aangewezen op de twee nabijgelegen grote steden. Een deel van de scholieren nam de trein naar het Oosten om in Solo voortgezet onderwijs te krijgen. Met hetzelfde doel reisden de anderen in Westelijke richting naar Djokja.
In de trein naar Solo vond men behalve Bert en René o.a. ook Mien Brohet, Bertus van Roggen, Emile en Rudie Beton van Groll, Leo Anthonijsz, Flip Landouw, Achilles van Parijs en Nico van Stralendorf. De laatste was een afstammeling van Freiherr von Stralendorff. In 1870 bezat een weduwe Doppert - van Stralendorff een plantage in het gewest Soerakarta (Solo). Het was de van Stralendorffs in de loop der jaren financiëel niet voor de wind gegaan. Het familie kapitaal bestond uit handen en hersens. Dat laatste bleek heel wat. Nico kreeg op school de bijnaam Nicotine. Deze bijnaam had hij niet te danken aan overmatig gebruik van tabak, maar aan zijn leerprestaties. Als een leraar de cijfers van een proefwerk bekend maakte, dan klonk er altijd Nico tien.

Hoewel de oorlogsdreiging nog niet ernstig was achtte het Nederlands Indische Gouvernement het nodig om de bevolking gerust te stellen. Met een propaganda film liet men zien, dat onze marine berekend was voor haar taak. De uitspraak van een beroemde admiraal werd gebruikt als titel van de film: ‘Het sal waerachtig wel gaen’. Alle middelbare scholieren waren veplicht deze film te zien. De vertoning in de bioscoop geschiedde onder begeleiding van de leraren. Enkele lesuren werden hieraan opgeofferd. Daarna moesten de leerlingen er een opstel over schrijven. Voor de Javaanse kinderen was het maken van een opstel in het Nederlands een buitengewoon moeilijke opgave. Thuis spraken zij Hoog- en Laag Javaans. Het Nederlands was voor hen een vreemde taal. Daar werd doorgaans weinig rekening mee gehouden. Voor hun opstel kregen zij meestal een dikke onvoldoende. Soepardjo (?) een klasgenoot van Bert had erg zijn best gedaan om een eerlijk en goed verslag te schrijven over de film. Hij eindigde het verhaal met ‘Het sal waerachtig niet gaen.’ Voor zijn opstel kreeg Soepardjo een één en bovendien werd hij van school verwijderd. Helaas had hij gelijk. In de ‘Slag in de Javazee’ werd onze vloot vrijwel volledig vernietigd zonder enige schade van betekenis te hebben toegebracht aan de Japanse vijand.
Jaren later tijdens de Indonesische revolutie nam Soepardjo dienst als marine officier bij de Angkatan Laut Republik Indonesia. Hij bracht het tot admiraal.
In 1965 nam Soeharto de macht over van president Soekarno. Meedogenloos rekende hij af met de communisten, zijn politieke tegenstanders. Soepardjo was lid van de Partai Kommunis Indonesia. Hij kwam voor het vuurpeloton te staan. Uit de krant vernam Bert hoe zijn klasgenoot aan zijn eind was gekomen.