vrijdag, februari 27, 2009

Sorabajan


Sorabajan is een pittoresk dorpje aan Java's Zuidkust. Van ons kamp was het nog geen kilometer lopen om bij een prachtig palmenstrand te komen. Het leek op een affiche van een reisbureau.

Wij zaten met tachtig man opeengepakt in een voormalig zoutpakhuis. Het was een klein gezellig beschermingskamp. Het feit, dat wij er zo weinig te eten kregen moet als een kleine onvolkomenheid in het draaiboek van de geschiedenis aangemerkt worden. Een nare bijkomstigheid was, dat daardoor je weerstand tegen infecties aanzienlijk was afgenomen.


Het begon als een klein rood plekje op de kuit van mijn linkerbeen. Het jeukte verschrikkelijk. Het werd een puist en groeide uit tot een dikke rode bult. Van de pijn kon ik niet meer op mijn linkerbeen staan.

De heer Tanori zat met twee van zijn zonen in ons kamp. Hij had een gedrongen figuur, grijzend zwart haar en een knevel, waarvan hij de punten geregeld omhoog streek. Zijn hele persoon straalde deskundigheid en vastberadenheid uit. Dankbaar aanvaardde ik zijn hulp, toen hij aanbood mij uit de ellende te helpen. Op de bult bracht hij een nat kompres van theeblaren aan. De bedoeling hiervan was om de huid week te maken, waardoor de ongerechtigheden zich een weg naar buiten konden banen.

Op een middag zag ik een rode streep lopen van de geïnfecteerde plek naar mijn lies. Deze waarneming gaf mij absoluut geen blij gevoel. Integendeel, het zag er nogal levensbedreigend uit.

De heer Tanori achtte de tijd rijp voor een operatieve ingreep. En wel onmiddellijk. Inmiddels was het avond geworden. Het was schemerdonker in het door twee zwakke lampjes verlichte pakhuis.

Ik ging op een matje liggen en keerde mij op mijn buik.

Op het gerucht dat er wat stond te gebeuren, had zich een groot aantal medegevangenen om mij heen geschaard. Er werd een sfeer geschapen zoals die wordt afgebeeld op Rembrandts schilderij 'de Anatomische Les'. Het onderwerp van belangstelling op het schilderij betreft een persoon, die al is overleden. Zo erg was het gelukkig niet met mij gesteld. Ik leefde nog.

De heer Tanori boog zich over mijn been. Na wat duwen, trekken, knijpen en au au au, pakte hij een veiligheidsspeld, die eerst met een vlammetje van een aansteker was ontsmet. Met de speld viste hij uit de krater van de bult een harde brok, die wat kleur en grootte overeenkwam met twee maïskorrels. De heer Tanori hield het materiaal, dat uit mijn lichaam was verwijderd, in de lucht opdat het publiek het kon aanschouwen. De àh's, oh's, wah's en wadoe's waren niet van de lucht. Het waren kreten van bewondering voor deze spectaculaire chirurgische prestatie, die zeker een prominente plaats verdient in de annalen van de medische wetenschap. Ik had nu een diepe put in mijn kuit. Als gevolg van het schrale voedsel verliep het verdere genezingsproces uiterst traag, waardoor ik nog lange tijd als een mobiele echoput rondliep.


Na enkele maanden was de politieke situatie aanzienlijk minder grimmig. Onder begeleiding van twee bewakers mochten wij naar het strand en in zee zwemmen. Maar niemand had een zwembroek. Dan maar zonder-met-niks-aan. Het strand werd gepromoveerd tot naaktstrand.

In het struikgewas tussen de palmbomen was het kleine aantal toeschouwers al snel aangegroeid tot een groot publiek. Zij konden zich verlustigen aan het brede kleurenscala van de magere naakte lichamen. Wij hadden ze in Surinaams zwart, Javaans bruin, Hollands wit en alle nuances daar tussen in.

Het zwemmen en spelen in de golven was heerlijk. Het gaf ons een gevoel van vrijheid.

Toen na een uur de voorstelling was afgelopen trokken wij onze vodden en lompen weer aan.

Het publiek in het struikgewas liet geen applaus horen en er werd evenmin enthousiast 'encore, encore' of 'we want more, we want more' geroepen

vrijdag, februari 20, 2009

Vredeburg

Van oktober 1945 tot december 1946 maakte onze groep een omzwerving langs diverse kampen, waar wij kortere of langere tijd verbleven. Niet alle data kon ik achterhalen. Hieronder volgt dan de opsomming:

Djokja, Fort Vredeburg 12 op 13 oktober 1945; Djokja, school op Malioboro, 13 tot 16 oktober 1945; Sorabajan; Sanden aangekomen op 15 juli 1946 ; Poendoeng; weer Sanden en tenslotte het doorgangskamp in Wates van waar uit wij naar Batavia werden geëvacueerd om daar op 10 december 1946 aan te komen.


In fort Vredeburg bracht ik met mijn lotgenoten door in een cel van de onderaardse gevangenis.

In 1993 wilde ik dit verblijf terug zien. 'Er is hier helemaal geen kelder', beweerde de gids. Ik was echter heel zeker van de juistheid van mijn herinnering. Na enige discussie werd de chef van de gidsen er bij gehaald. 'Inderdaad', beaamde hij,' Er is een kelder, maar die is ingestort. Ik weet niet, of die kelder in het renoveringsprogramma is opgenomen.'

Het fort Vredeburg is aan het eind van de achttiende eeuw gebouwd. Tijdens de Java oorlog

1825-1830 heeft hij daadwerkelijk als vestingwerk dienst gedaan. Daarna werd het gebruikt als kazerne voor een half bataljon militairen.

Het fort is prachtig gerestaureerd en is thans een museum. Een serie diorama's beeldt de strijd uit tegen het Nederlandse koloniale gezag.

Als toeristische attractie is het een aanrader.

Wij werden overgebracht naar een school op Malioboro. Deze was volgens mij vroeger een Hollands-Inlandse School. De grote verzameling gearresteerde mannen verbleef er slechts enkele dagen. De sanitaire omstandigheden waren onbeschrijfelijk.

Eén of tweemaal per dag werden porties rijst uitgedeeld in piepkleine bèsèks. Het waren doosjes vervaardigd van gevlochten bamboe. Ze leken op bijouterie doosjes waaraan de artistieke beschildering nog ontbrak. Ze zagen er best leuk uit. Jammer dat ze zo weinig eten konden bevatten.

'Chandler, Chandler', werd er geroepen. Bert verroerde geen vin. Hij reageerde totaal niet.

Ik stootte hem aan, 'Bert jouw naam wordt afgeroepen!' Met een ,'O ja' , voegde hij zich bij de groep mannen, die gereed stond om te vertrekken. Hij was gewend, dat zijn naam Chandler op zijn Engels werd uitgesproken. Direct daarna hoorde ik mijn naam afroepen. Wij behoorden tot het laatste transport, dat ergens heen gebracht zou worden.

Dat ergens bleek voor ons de desa Sorabajan te zijn. Daar was een zoutpakhuis als beschermingskamp ingericht.

zaterdag, februari 14, 2009

Bantoel

Jan was nog maar twee weken eerder uit het Petronella ziekenhuis ontslagen, toen hij werd gearresteerd door met bamboe spiesen gewapende mannen. Het bleken zijn eigen arbeiders van de tabaksplantage te zijn. Zij behandelden hem met veel respect. Het leek alsof zij het escorte vormden van een voornaam heer in plaats van de bewaking van een arrestant.

Hij kwam terecht in de gevangenis van Bantoel. Van alle 'beschermingskampen' in de regio was deze wel het slechtste. Twee van de gearresteerde mannen boden hun diensten aan bij de bewakers. Zij werden aangesteld als hulp cipiers en kregen een aantal taken toegewezen.Voordat zij de geringe hoeveelheid voedsel verdeelden vraten zij zich eerst zelf vol. Ook terroriseerden zij hun medegevangenen tijdens het verrichten van corvees. Het leven van hun lotgenoten maakten zij tot een hel. Het waren duivels al deed hun achternaam het tegendeel vermoeden.

Merkwaardig is, dat zij die zich in een kamp ernstig hadden misdragen er later niet voor werden gestraft.

Maar ook zij die hun lotgenoten hadden verzorgd en geholpen hebben er bij mijn weten nooit een officiële waardering voor gekregen.


Het ging niet goed met Jan. De geïnterneerden hadden een macabere volgorde van overlijden opgesteld. Jan stond op de derde plaats. Hij keek vaak, ook 's nachts, met een vluchtige blik naar de nummers één en twee. Zo lang zij er waren, had hij nog even tijd om verder te leven.

Eind december kwam er een medisch team om de gezondheid van de gevangenen te controleren. Degenen, die in zeer slechte conditie verkeerden werden vrij gelaten en mochten naar huis. Voor Jan was het slechts luttele seconden voor twaalf. Hij werd met de andere zieken naar het politiebureau getransporteerd, waar zij door de respectieve families werden opgehaald.

Maud was geschokt, toen zij haar broer naar buiten zag wankelen. Zij vertelde mij later, 'Hij zag er uit als een bedelaar. Zijn lichaam was bedekt met zweren.'

Het eerste wat Maud tegen Jan zei was, 'Ik moet je iets ergs vertellen.'

'Ik weet het al. Oom Frans is dood.'

'Van wie heb je dat gehoord?'

'Van niemand. Ik weet het gewoon, 'antwoordde Jan.

Thuisgekomen bleek hij de kleren te passen, die ik op mijn twaalfde jaar had gedragen. Hij was toen één en twintig.


Ook deze tweede aanslag van de 'Verschijning' op Jans leven was mislukt. Er volgde geen derde.

Was dit dankzij het ingrijpen van de Kebon van Tjoekir, de beschermengel van onze familie? Ik heb eerder over hem verteld in het verhaal 'Afscheid'.

Geloof of bijgeloof? Wat is het verschil?



donderdag, februari 05, 2009

Arrestatie


Het was aardedonker. Ik stond met een aantal mannen en jongens uit de buurt bij de toegang van de doodlopende weg naar ons huis. De jongsten onder ons hadden de leeftijd van vijftien jaar. Nauwelijks een uur geleden waren wij van ons bed gelicht door soldaten van de Republik Indonesia. Het was de nacht van 12 op 13 oktober 1945. De groep groeide langzaam aan. Nadat werd verondersteld, dat iedereen er was, liepen wij onder bewaking van Ngoepasan via de brede weg Ngabean naar het fort Vredeburg. Aan weerszijden van de ophaalbrug naar het fort stond een watergekoelde Vickers mitrailleur opgesteld. In de ochtendschemering zag ik een glinstering van koper op de goed gepoetste wapens. Na het passeren van de poort gingen wij linksaf en daalden de trap af naar de kelder gevangenis. Wij werden met zijn allen in een paar cellen gepropt. Er was geen plaats om te zitten en van liggen was helemaal geen sprake. Om een uur of negen werden de traliedeuren geopend. Onder bewaking liepen wij in rijen van vier van het fort naar een scholencomplex op Malioboro.

Twee van mijn buurjongens en ik kozen één van de klassen uit als voorlopig logeeradres. Bert Chandler was van Engels-Chinese-Indonesische en Rally Peries van Engels-Hindoestaanse afkomst. Zelf was ik een mengeling van Duits, Joods en Indonesisch. Zo vormden wij met zijn drieën een een breed raciaal spectrum. Wij bezaten geen andere kleren dan wat wij droegen bij onze arrestatie. Oom Frans had met een paar vrienden een groepje gevormd. Een paar keer per dag kwam ik even bij Oom Frans langs.Wij vroegen ons af, hoe het toch mogelijk was, dat wij zomaar konden worden geïnterneerd en niemand zich om ons bekommerde.


Na twee of drie dagen verblijf in de school kwamen 's middags enkele vrachtauto's voorrijden. Een zekere heer Roelink riep de namen af van hen, die met de vrachtwagens naar een voor ons onbekende bestemming werden vervoerd. Oom Frans behoorde tot de groepen, die het eerst vertrokken. Ik dacht hem op de plaats van bestemming weer te zien. Hij bleek met het grootste deel van de mannen naar de voormalige suikeronderneming Poendoeng te zijn gebracht. Hij werd met een paar honderd anderen opgesloten in een grote fabrieksloods.

Oom Frans had altijd veel aanzien genoten. Als hij vroeger bij ons op bezoek kwam, noemden onze bedienden hem Toean Besar, Grote Heer. Het verblijf in het kamp moet voor hem een kwelling zijn geweest. Hij overleed eind december 1945 rond zijn vijf en zestigste verjaardag.

Ik heb later navraag gedaan waaraan en onder welke omstandigheden hij was gestorven. Daar kreeg ik nooit een bevredigend antwoord op.