zaterdag, oktober 20, 2007

Soos

Klatèn

Er was in Klatèn voor de jongeren weinig te beleven. Het IEV richtte daarom een scouting groep op. Dat heette toen padvinderij. Mijn vader werd hopman en mijn broers trokken het padvindersuniform aan. Zelf kwam ik bij de welpen, die onder leiding stonden van mevrouw Calamé, als Akela (witte wolf) en Mientje Rozema als Bagheera (zwarte panter). Mijn zus Maud vermomde zich eens in de week als kabouter. Wie bij de meisjes de leiding had weet ik niet meer.

De wat oudere meisjes, de padvindsters, voerden o.a. toneelstukken op. Mijn moeder hielp een handje mee bij de regie. Zij lette vooral op de goede uitspraak van het Nederlands. Dertig jaar later kwamen tijdens een Indische reünie in Utrecht deze ex-padvindsters even bij Mam zitten om herinneringen op te halen over de toneelvoorstellingen in de soos.


1938
Gekostumeerd kinderfeest in Klatènse soos. Boven in de deur staat Jan als zeerover met hoofddoek en snor. Maud is de squaw met twee veren geheel rechtsboven. Onder de veren hoofdtooi links midden bevindt zich Louis.







In de twintiger jaren van de vorige eeuw was deze soos vermaard om zijn gezelligheid. In het weekend stroomde hij vol met employé’s van de tientallen ondenemingen uit de regio. Daar kwam echter door de malaise een eind aan. Het aantal leden daalde en er werd nauwelijks nog in het onderhoud geïnvesteerd. De verwaarlozing was duidelijk zichtbaar. Glazen met gekoelde dranken hadden kringsporen op de tafels achtergelaten, de rotanstoelen waren duidelijk aan vevanging toe en de marmeren vloer vertoonde barsten op diverse plaatsen. Maar men deed zijn best om de kommer, kwel en treurnis van de tijd te bestrijden.


Het Sinterklaasfeest werd gevierd in de grote dans-en toneelzaal. Alle leerlingen van de Europese Lagere School werden hiervoor uitgenodigd. De ouders hoefden geen lid van de soos te zijn.De kinderen waren blij verrast, dat zij nog een kadootje kregen. Zij hadden er nauwelijks op gerekend, nadat Sinterklaas had verteld dat er in zijn land een verschrikkelijke burgeroorlog woedde. Degenen, die het thuis wat minder hadden kregen de mooiste kado’s. De soos had het karakter van een hedendaags wijkgebouw gekregen.

Bij de geboorte van prinses Beatrix in 1938 herleefde voor de laatste maal de oude glorie van de soos. Op het pleintje voor de sociëteit had men een decor van trapgevels gebouwd. Op zitjes in de open lucht kon men allerlei versnaperingen nuttigen en zich met veel verbeeldingskracht en fantasie wanen op een terrasje in Amsterdam. Van de vele ondernemingen kwamen de ‘slapende’ soosleden toestromen om er een daverend feest van te maken. Men danste, at en dronk tot lang na het kraaien van de eerste haan.

Voor de kinderen had men een gekostumeerd feest georganiseerd. Onvergetelijk voor hen, die het hebben meegemaakt. Wanneer je de grote groepsfoto bekijkt dan is het moeilijk een gevoel van weemoed te weerstaan. Al die kleine Indianen, zeerovers,elven, feeën, cowboys, enz. zijn zonder uitzondering de zeventig jaar reeds lang gepasseerd

zaterdag, oktober 06, 2007

Klatèn

Klaten, ca.1938. Bloemencorso. (geboorte Beatrix?)
Onze Dodge met open kap versierd met zelfgemaakte bloemen van lichtblauw en wit crèpe papier. Het zijn de kleuren van het IEV. Aan het stuur de heer van Haarlem. Verder Ine, Mevr. Van Haarlem, Nancy en Mam (met hoed)


De landstreek rondom de vulkaan Merapi dankt voor een groot deel zijn vruchtbaarheid aan de veelvuldige uitstoot van vulkanische as. Vooral het regentschap Klatèn is zeer bevoorrecht. Behalve as ontvangt het gebied ook nog een overvloed aan water uit bronnen aan de voet van de vulkaan. De grootste waterdebieten bezitten Djolotoendo, Ponggok, Ingas en Geneng. (Geneng wordt met een toonloze e uitgesproken. Op deze bron kom ik terug in een latere vertelling).

Twaalf suiker – en achttien tabaksondernemingen getuigden van de grote vruchtbaarheid van de landstreek.

Deze landbouw gronden waren contractueel voor een aantal jaren gepacht van de Soenan van Solo en zijn familieleden. In 1929 begon de wereldwijde economische crisis, die zich nog jaren zou voortslepen. Het merendeel van de tabak en suiker kon slechts beneden kostprijs worden verkocht. Wat nu ? De pacht moest men wel blijven betalen.

De ondernemingen schakelden over van de productie van suiker en tabak op die van inheemse voedingsgewassen zoals rijst, maïs, aardnoten, cassave enz. Deze producten brachten lang niet zoveel op als tabak en suiker, maar met sluiting van enkele fabrieken en bezuinigingen op het personeel konden de ondernemingen nog net het hoofd boven water houden. Wie het geluk had niet ontslagen te worden, moest wel een flink deel van zijn inkomen inleveren. Deze maatregel gold van hoog tot laag, van administrateur tot landarbeider.

Er was voedsel in overvloed, maar krapte aan geld. Het eten werd goedkoop. Op de pasar en langs de weg verkocht men porties rijst met toespijs voor één cent. Voor een halve cent meer kreeg je er een gekookt ei bij.

‘s Morgens vroeg kwamen langs de huizen verkoopsters, die elk hun eigen specialiteit zoals nasi goedeg, nasi rawon en nasi liwet verkochten als ontbijt. Heel erg lekker en het kostte ‘niks’.

Klatèn, waar het goedkoop leven was trok als een magneet de gezinnen aan, die slachtoffer waren van de malaise. Werklozen kregen van het Gouvernement een onderstand, die door de Kerk met een gering bedrag werd aangevuld. De Katholieke Kerk schonk enkele guldens meer dan de Protestantse. Niet weinigen bekeerden zich tot het Katholieke geloof. Wat huisvesting betreft was men niet meer kieskeurig. Hollanders en Indo Europeanen woonden in huizen van gevlochten bamboe in de kampong. Langzamerhand herstelde de economie zich weliswaar, maar veel te langzaam voor hen , die in armoede leefden. De Europese Lagere School telde ongeveer tweehonderd leerlingen. Ondanks de lage kosten van voedingsmiddelen was het toch nodig, dat aan ca. dertig leerlingen dagelijks een gratis maaltijd op school werd vestrekt.

Inmiddels zaten mijn ouders net als in Solo weer in het plaatselijk bestuur van het IEV en de IEVVO. Mijn moeder kreeg wisselende taken toebedeeld. Zij werd o.a. belast met het verzamelen en uitdelen van gedragen kleding.

Op een dag werden er weer kleren gedistribueerd in het IEVVO gebouw. Plotseling voelde mijn moeder, dat er aan haar jurk werd getrokken. ‘Nicht, nicht, deze jurk hij past mij wel ja. Ik mag wel hebben, ja. U bent toch mijn nicht en erg rijk’. Het was een vrouw, die dezelfde naam droeg als wij. Hoe de verwantschap was, wisten wij niet. Mijn moeder reageerde geïrriteerd ‘Al bent u duizendmaal mijn nicht, ik laat mij niet de kleren van het lijf trekken. Alles wordt hier eerlijk en naar behoefte verdeeld. Ik doe niet aan familie-en vriendjespolitiek’.

Er deden verontrustende berichten de ronde. Mijn moeder werd er op af gestuurd.Het betrof een Indonesische weduwe van een Hollandse militair. Zij woonde met haar twee dochters van veertien en zestien jaar in een kamponghuisje. ‘Zij was behangen met juwelen. Zij leek wel een kerstboom,’ vertelde mijn moeder later. Na flink doorvragen bleek, dat zij haar dochters weleens aan ‘vrienden’ meegaf. Het was duidelijk, dat de moeder er heel veel geld voor kreeg. Haar dochters waren zeer in trek. Zij hadden immers een lichte huidkleur en waren bovendien ‘dochters van de overheersers’. Toen deze vrouw op hoge toon beweerde , dat het niemand aanging, sloegen bij Mam de stoppen door. Zij maakte een daverende scène, die door de hele kampong hoorbaar was. Nog diezelfde dag werden de meisjes in een weeshuis ondergebracht.

Sindsdien kreeg Mam de bijnaam ‘Njonjah matjan”, mevrouw de tijgerin. (1935-1940)