zaterdag, maart 28, 2009

Lokale Verhuizing

Na verloop van tijd telde ons kamp nog geen tweehonderd bewoners. De reden is mij niet bekend, maar op een dag moesten wij allen verhuizen van de mistroostige loods naar het dicht bij gelegen voormalige administrateurs huis van de suiker onderneming Poendoeng. Wij haveloos geklede kamp bewoners zochten met onze kongsie genoten een geschikte slaapplaats in het magnifieke landhuis. Mijn kongsie was inmiddels gereduceerd tot twee personen, Maut Domingus en ik. Wij vonden een rustige plek in één van vroegere paardenstallen. Ze bleken perfect onderhouden. Wij moesten de ruimte delen met drie oudere heren.


In afwachting van onze evacuatie hadden wij niet veel om handen. Onze bewakers, bestaande uit een twintigtal soldaten, kwamen op het idee om ons iedere morgen gymnastiek te laten doen. Daar hadden wij totaal geen zin in.

Meneer Ort was een boom lange atletisch gebouwde man. Zijn lichaam was donkerbruin geroosterd door de felle zon. Een kort baardje voltooide zijn masculine uiterlijk. Voor de instandhouding van zijn conditie hakte hij ten behoeve van de centrale keuken de blokken hout tot handzame stukken. Met zijn bijl beschreef hij al zwaaiend een cirkel en ja hoor -tok- altijd raak en op de juiste plaats. In de edele kunst van houthakken liet hij de tuinman van Wanoedjojo ver achter zich.

Hij wierp zich met algemene instemming op als gymnastiekleraar. Wetend hoe weinig zin wij er in hadden, sprak hij met ons af, 'Wij gaan de oefeningen zo fanatiek en militair uitvoeren, dat de honden er geen brood van lusten.'

Wij stelden ons op in de grote voortuin van het landhuis. Toen schalden zijn commando's alsof ze bedoeld waren voor een garde regiment in kleurige uniformen op een stadsplein in plaats van voor een stelletje scharminkels in vodden op een stoppelig grasveld.

'Lantjang kanan!!!.....Bersiap!!!'. Wat 'Rechts richten' en 'Geeft acht' betekent.

Wij maakten er een theater voorstelling van en voerden de bevelen uit met militair fanatisme. Na drie optredens moesten wij er mee ophouden. De soldaten van de wacht lustten er net als de honden geen brood meer van.


In de paardenstal naast de onze hadden een paar jongens van mijn leeftijd hun intrek genomen. Samen met enkele bewoners van het hoofdgebouw vormden wij een bridgeclubje. Ik herinner mij van slechts een paar spelers nog de namen: Jan Eekhout, Bert Chandler, Jansen en twee broers de Nijs. De kaarten hadden wij uit karton gesneden. Ze werden benoemd door gewoon er op te schrijven klaver 10, ruiten 8, schoppen heer enz. Ze waren nog kleiner dan de gangbare patience kaarten. Ik herinner mij, dat je met je partner afsprak volgens welk systeem er gespeeld zou worden. Heten ze niet Culbertson en en Blackwood? Wij waren in staat om alle uitgespeelde kaarten te onthouden en het spel exact na te spelen. Zo konden wij nagaan wat wij goed of fout hadden gedaan. In het hoofdgebouw hadden wat oudere heren ook een bridgeclub opgericht. Zij daagden ons, snotapen van de stallen, uit om tegen hen te spelen. Twee van deze snotapen namen de uitdaging aan. Zij wonnen met glans. Logisch, op onze leeftijd waren wij toegerust met een beter geheugen dan de volwassenen. Bridge was voor ons de enige geestelijke inspanning. Al direct na het ochtend appel begonnen wij te spelen en gingen er mee door tot laat in de avond bij het licht van walmende petroleumlampjes. Het was een verslaving. Het kostte grote moeite om het spel te onderbreken voor andere minder interessante maar meer noodzakelijke activiteiten.

Wij hadden van huis geld gekregen en konden er extra voedingsmiddelen van kopen. Maut, die een betere kok was dan ik, zorgde voor de gerechten; mijn taak was het koken van de rijst. Mam had mij een cilindrische aluminium pan met afneembaar hengsel toegestuurd. Hierbij hoorde een bord bij, dat ook als deksel kon dienen. Deze kookset had behoord tot de uitrusting van de KNIL soldaten.

Uit een paar losse bakstenen en een stuk kippengaas, die op een berg bouwafval achter de stallen lagen, construeerde ik een fornuis. Aangezien wij geen houtskool konden krijgen, kookte iedereen met hout als brandstof. In de legerpan deed ik een gelijke hoeveelheid water en 'beras', ongekookte rijst. Het was van groot belang om de rijst mooi gaar te krijgen met de minste moeite in de kortst mogelijke tijd. Zo kreeg ik een idee, waarachter de aanwezigheid van enige rudimentaire intelligentie kon worden vermoed. Onder de pan bouwde ik met een nauwkeurig afgepaste hoeveelheid stukjes hout een kegel. Het bouwsel stak ik aan en precies op het moment dat het water kookte stortte het 'automatisch' in elkaar, waarna de rijst op een zacht vuur gaar sudderde.Het was dus een kwestie van even het hout aansteken waarna ik mij kon overgeven aan mijn bridge verslaving.

dinsdag, maart 24, 2009

Poendoeng

Ons riante onderkomen in het ziekenhuis van Sandèn moesten wij verruilen voor een grote loods, waarin de felle zon slechts schemerlicht kon bieden.

Kamphoofd was een zekere ingenieur Meijer, die in Bandoeng scheikundige technologie had gestudeerd. Als je in die tijd een HBS-diploma had, dan was je al een hele Piet. Maar een ir. had welhaast de status van halfgod. Ir.Meijer gaf onzichtbaar maar toch duidelijk merkbaar leiding aan de ca. driehonderd kampbewoners.

Bij onze aankomst in Poendoeng had men reeds een apart deel van de loods voor ons gereserveerd. Dat was goed geregeld. De leden van de verschillende kongsies konden bij elkaar blijven.

Wij ontmoetten weer de vrienden en bekenden van wie wij eind oktober 1945 waren gescheiden. Veel bijzondere zaken hadden wij elkaar niet te vertellen.

Aan één van de twee smalle zijden van de loods waren een paar lange houten tafels opgesteld. Daar werden de enorme pannen met eten op geplaatst. Wij waren verdeeld in blokken, die om de beurt eten konden halen. 'Blok X. Eten halen', schalde het dan door door de ruimte. Dit ging gewoonlijk gepaard met veel gerammel van eetgerei. Het gebeurde nog al eens, dat iemand midden op de dag zijn metalen bord of bestek op de betonnen vloer liet vallen. Het gerammel werd direct beantwoord met de roep,'Eten halen'.

De voeding, die ons werd verstrekt, was ongekend overvloedig. Vooral het dagelijks diner is het vermelden waard:

Ter opwekking van de eetlust kregen wij als 'amuse bouche' een lepel geurige gekookte maïs geserveerd. Voor de 'entreé' had men speciaal voor ons zorgvuldig geselecteerde maïs korrels gekookt. De 'pièce de résistance' bestond uit een schaal vol goudgele gekookte maïs. Vreugde heerste alom, want je mocht er zo veel van eten als je wilde. Tenslotte werden wij elke dag verblijd met een heerlijk 'dessert' van gekookte maïs.

Met deze culinaire verwenning werd onze overlevingskans aanzienlijk vergroot. Het was allemaal te veel van het goede. Met gemengde gevoelens keken wij toe hoe de overtollige maïs in de snel stromende goot gestort moest worden.

Aan de loods was een stuk er bij gebouwd. Hier in was de bad-en wasgelegenheid ondergebracht. Daar liep ook de goot met het snelstromende water doorheen. Deze diende als openbaar toilet. Je moest voor het doen van je behoefte gaan hurken. Het was voor hen, die in Indië waren groot gebracht geen probleem. Zij konden heel ontspannen gehurkt zitten met de voeten plat op de grond. Je zat in een rij naast elkaar. Nooit was je er alleen. Soms kon het er best gezellig zijn.

Het was echt niet allemaal kommer en kwel in de loods. Soms werd er door een paar jongens muziek gemaakt. Het orkest stelde zich op bij de tafels van waar het eten werd uitgedeeld. Deze zware tafels vormden een onderdeel van de muziekinstrumenten. Met een sapoe liedie, een bezem van samengebonden palmblad nerven, werd in de maat tjrèk-tjrèk-tjrèk op de tafel geslagen. Het geluid leek op die van de kwastjes van een echt drumstel. Een ander completeerde het drumgeluid door met stokjes op de tafel te trommelen. Wij hadden het geluk iemand te hebben, die erg goed mondharmonica speelde. Het belangrijkste lid van het orkest was Hans de Roo. Hij bezat een onvergetelijk mooie zangstem. Zij brachten stukken ten gehore, die voor de oorlog in de soos werden gespeeld tijdens de kinderdansavonden. Om het orkest schaarde zich een grote groep kampbewoners. De muziek voerde hen al dromend naar betere tijden.

vrijdag, maart 13, 2009

Sandèn

Het leek wel een herstellingsoord. In het dorp Sandèn had men het leeg staande ziekenhuis omgetoverd in een beschermingskamp. Met een bescheiden gebruik van prikkeldraad was het ziekenhuis in twee ongelijke delen gesplitst. In het kleinere stuk waren enkele tientallen Japanners ondergebracht. Zij waren krijgsgevangenen van het Indonesische leger. Zonder uitzondering leken zij wel wandelende skeletten. Als kleding droegen zij een 'tjawat'. Deze bestaat uit een touw, die om het middel wordt geknoopt en een stuk textiel van ca. 25 x 75 cm2. De lange zijde wordt aan de achterkant bevestigd waarna hij onderlangs van voren achter het touw wordt getrokken. Deze Japanse dracht vond bij ons weinig navolging. De Indonesische soldaten spraken heel minachtend over de Japanners. Zij noemden hen 'ketèk', het Javaanse woord voor aap.

Een grote ziekenzaal werd ons als verblijfplaats toegewezen. Ook kregen wij behalve een waterput ook nog de beschikking over een echte badkamer en een toilet.

Voordat wij van deze faciliteiten konden genieten moest er eerst een klus geklaard worden. De beerput was vol en moest worden leeg geschept. Wij werden geconfronteerd met een geur, die sterk afweek van die van jasmijn en rozen. Dat was niet het ergste. Wij hadden nog steeds last van blaasjes gevuld met vocht op onze voeten. Wij vreesden een infectie op te lopen. Het is logisch, dat wij na afloop van dit onvergetelijke karwei ons lichaam aan een grondige reiniging onderwierpen.

Een dag of tien later waren de blaasjes op onze voeten verdwenen. Ik achtte het niet juist om dit te mogen toeschrijven aan een heilzame werking van de faecaliën pap, waarin wij hadden gestaan. De betere voeding leek mij een meer voor de hand liggende oorzaak van het verdwijnen van de blaasjes. Hadden wij geleden aan een gebrek van bepaalde vitaminen? Het dagelijkse rantsoen konden wij de laatste tijd aanvullen door wat extra's te kopen. Pinda's waren onze favoriete bijvoeding.

De meeste kampbewoners baadden zich bij de waterput. Twee kongsiegenoten en ik besloten gebruik te maken van de badkamer. Lekker mandiën net als thuis. Met een emmertje water uit de mandibak scheppen en dit langzaam over je bezwete lichaam gieten. Dit een paar keer herhalen. Vervolgens inzepen om het opgedroogde zweet te verwijderen. Tenslotte nog een paar emmertjes over je lijf gieten. Bij de vrijwel constante temperatuur van 30graden Celcius in de vlakte van Djokjakarta is mandiën een lekker verfrissend ritueel. Wij moesten natuurlijk gedrieën eerst zelf de mandibak vullen met water uit de put.

Eén van ons had er in de voorbije maanden geen aandacht aan geschonken. Van de tweevoudige functie had hij geen gebruik gemaakt; het diende bij hem slechts voor de vloeistof afvoer.

Hij kleedde zich uit en hing zijn kleren op. En toen plotseling, zonder duidelijke aanleiding, nam het toe in lengte en diameter tot welhaast vergeten afmetingen. Wij keken geamuseerd naar dit toch immer boeiende biologische verschijnsel. Hij ontdekte, dat zijn twee vrienden geïnteresseerd keken naar het resultaat van het groeiproces. Met beide handen schermde hij het af voor onze blikken. Uit vrees onbeheersbare lustgevoelens op te wekken durfde hij het niet aan te raken. Met een paar passen was hij bij de mandibak, vulde een emmertje en begoot het met water als koelvloeistof. Al gauw schrompelde het ineen tot het inactieve formaat.

De goede voeding van de laatste tijd had ons van eunuchen getransformeerd tot normale jongens van zestien en zeventien jaar.


Het aangename verblijf in Sandèn duurde nauwelijks twee maanden. Toen was het weer inpakken en verhuizen. Als gevolg van de evacuaties was er plaats vrij gekomen in Poendoeng.

zaterdag, maart 07, 2009

Kongsies en Evacuaties


Een kongsie is een belangen vereniging van Chinese handelaren met als oogmerk het veilig stellen van de winst. Door geïnterneerden werd het woord overgenomen met een wat gewijzigde definitie.

Kongsie noemde men dan een groepje gevangenen, dat met elkaar een ongeschreven contract had afgesloten. Het doel was: overleven. Zo een kongsie was in feite een gezin vervangende samenleving. Men deelde het eten, verzorgde elkaar bij ziekte, sprak elkaar moed in, enz. Zo een kongsie wisselde vaak van samenstelling door evacuaties van één of meerdere leden naar door Nederlanders gecontroleerd gebied.

Zo werd ik lid van een grote kongsie, waarvan de kern bestond uit de heer Tanori en zijn twee zonen John en Rudie. Ook Donald en Jack Keasberry sloten zich er bij aan. Wij vormden een 'rijke' kongsie. Sinds enige tijd mochten wij geld en goederen van huis ontvangen. Van Mam ontving ik altijd het maximum bedrag van tweeduizend gulden. Ik weet niet meer wat voor soort geld het was, Japans, Republikeins of nieuw Nederlands. Ik maakte mij ongerust, dat Mam en Maud zich te kort deden door mij zoveel geld te sturen. Later bleek, dat ik mij daarover onnodig zorgen had gemaakt. Pap werkte in Semarang op Nederlands gebied d.w.z. aan de andere zijde van de demarcatielijn. Desondanks kon hij geld naar zijn gezin overmaken.


Velen van ons kregen last van water blaasjes op de voeten. En ik was helaas geen uitzondering. Na verloop van tijd veranderde het water in een ondoorzichtig vocht. In de volgende fase sprongen ze open en lieten een rond roze plekje zien met een rode stip in het midden. Wat was de oorzaak? Waren het luizen beten of was het vitamine gebrek? Niemand wist het.


Geleidelijk verminderde het aantal bewoners van ons kamp. In de nacht van 12 op 13 oktober 1945 werden behalve de Nederlandse mannen ook Indonesiërs van de 'buitengewesten', dat zijn de andere eilanden dan Java, opgepakt. Het waren Molukkers, Sumatranen, Menadonezen enz. Zij werden verdacht van vijandelijke sympathieën. Dat was niet geheel onbegrijpelijk. Velen van hen waren familie van militairen in Nederlandse dienst of als student in de kost bij een Nederlands gezin. Zij mochten in januari 1946 naar huis.

Er kwam enige verbetering in de relatie tussen de Indonesische en de Nederlandse regering. Er werd een overeenkomst gesloten om alle personen in de beschermingskampen over te brengen naar Nederlands gebied; op Java waren dat Batavia, Bandoeng, Semarang en Soerabaja. Degenen, die reeds tijdens de Japanse bezetting in kampen hadden gezeten werden volgens een bepaalde volgorde van voorrang geëvacueerd. Als eersten vertrokken de ex-krijgsgevangenen, dan de vrouwen en kinderen uit de Jappen kampen vervolgens de ex-gevangenen uit de straf kampen enz.

Het was hun van harte gegund, maar toch deed het pijn om mensen te zien vertrekken de vrijheid tegemoet.Van de oorspronkelijke vijf en zeventig bewoners van het kamp Sorabajan waren er na verloop van tijd nog geen dertig overgebleven.

Wij werden overgebracht naar het leeg staande plattelands ziekenhuis in Sandèn