zaterdag, maart 15, 2008

Dansen

Klatèn

Klatèn is een slaperig plaatsje, dat ligt tussen Djokja en Solo.Voor familie bezoek en vertier gingen we zeker wel twee keer per maand naar Djokja. Wij kinderen werden dan opgestapeld op de achterbank van de Dodge, geboortejaar 1929. Ondanks zijn leeftijd was de auto uitgerust met een aantal functionele snufjes. Zo was de radiatordop niet voorzien van een onnuttig versiersel als bijvoorbeeld een driepuntige ster, een Indianen­hoofd of een dame met wapperend lang haar. Niks daarvan. Heel functioneel had men een thermometer op de radiatordop gemon­teerd. Van de bestuurder werd wel verwacht, dat hij op ander­halve meter afstand de temperatuur van het koelwater kon aflezen.

De afstand van Klatèn naar Djokja is slechts dertig kilometer. Desondanks deden we er bijna een uur over. Alsof we midden in het spitsuur van een wereldstad reden. Het trage tempo werd hier niet veroorzaakt door lange files en stoplichten, maar door de grote variatie aan gebruikers van de tweebaansweg.

Voetgangers, verkopers van krupuk Palembang met hun enorme blikken trommels over hun schouder, fietsers, verschillende typen paard en wagens zoals delemans, andongs en bovendien ook nog de langzaam voortkruipende grobaks (ossenwagens). De laatsten vervoerden onder andere schoven padi of balen gepelde rijst in jute zakken. Daar vielen vaak wat rijstkorrels uit. Het pluim­vee uit de aangrenzende desa's was er als de kippen bij om een graantje mee te pikken.

Het was dus voor Paps een uur lang remmen, schakelen en optrek­ken. Hij zorgde er daarom voor dat de auto in goede conditie bleef. Olie verversen deed Paps zelf. Voor dit ritueel trok hij een versleten, gerafelde, bijna doorschijnende pyjama aan. Die mocht beslist niet weggegooid worden. Als dank voor de goede zorgen meende onze oude trouwe Dodge, dat hij daar iets tegenover moest stellen. Dus ving hij voor ons een kip. We kwamen op een avond thuis na een bezoek aan Djokja en vonden de kip bekneld tussen linkerspatbord en motorkap. Zij was nog springlevend. De goede bedoeling van de auto ten spijt kregen we last van ons geweten. Een van de gewetensbezwaarden stelde voor om de rechtmatige eigenaar op te sporen middels een advertentie in ‘De Locomotief’. Deze krant werd gedrukt in Semarang en verspreid over heel Midden Java. Toch niet zo een

goed idee. De kans was uiterst klein dat iemand van de arme en in die tijd merendeels ongeletterde desabevolking een abonne­ment had op ‘De Locomotief’.... De volgende dag aten we soto ajam.

Het vertier dat we in Yogya vonden bestond hoofdzakelijk uit de kinderdansavonden, die om de andere Zondag in de Sociëteit "De Vereeniging" plaats vonden.

Zo een kleine stad als Klatèn had natuurlijk geen dansschool. Wij maakten ons deze kunst eigen met behulp van onze ouders en een instructieboekje. Daarin stonden af­beeldingen van schoen­afdrukken, die lieten zien hoe de ver­schillende danspassen uitgevoerd moesten worden. Ons gezin bestond uit Paps, Mam­s, een dochter en vier zonen. Ik was een nakomertje. Het tekort aan vrouwelijke partners werd gecompenseerd door de bevriende familie Van Polanen Petel, die het juiste aantal knappe dochters in voorraad had. Tot overmaat van ramp was er een meisje van mijn leeftijd bij. Eigenlijk best een lief kind; donkerblond haar en charmante sproetjes. ‘Jij doet ook mee,’ besliste Mams, ‘Dat gaat dan mooi in één moeite door.’ Het was toen nog gebruikelijk om je onvoorwaardelijk te onderwerpen aan de gezinsdiscipline.

Zodoende verschenen we goed beslagen ten ijs op de gladde marmeren dansvloer van de Soos. Mijn moeder was, zoals eerder gezegd, heel handig met naald en draad. Ik werd gekleed in een crème zijden blouse, een donkerblauw fluwelen korte broek en een vlinderdasje van blauwe zijde. Aldus uitgedost als een tropische uitvoering van ‘the Little Lord’ maakte ik mijn entree in de Societeit. Mijn broers droegen een witte lange broek en jas. Jazeker, een jas! Dat werd flink zweten. Er was nog geen air-conditioning. Ze namen gewoonlijk een extra overhemd mee om zich na een uur dansen te verschonen.

Er speelde altijd een Indo-quartet dat bestond uit een vio­list, een pianist, een bassist en een drummer.

In de jaren vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd er veel Engelse lichte muziek gespeeld. Wellicht overgewaaid via de Britse gebiedsdelen waartussen Nederlands-Indie ingeklemd zat. Heel populair waren Engelse volksdansen of afgeleiden daar­van.Zoals de Lambeth Walk, de Palace Glide, de Chestnut Tree en de Boomse Daisy. De laatste was een wals, waarbij de dansers bij een bepaalde passage van de muziek om hun eigen as draai­den en met de bips "Boomse" hun partner toucheerden. Ik pro­beerde daarbij altijd mijn zuster om te kegelen. Dat lukte nooit. Zij was toen een hoofd groter dan ik. Bij deze dans­avonden waren niet alleen de ouders,maar vaak ook de grootou­ders aanwezig. Ze schiepen er genoegen in te zien hoe hun nage­slacht plezier maakte.

Dat genoegen was niet voor alle oma's weggelegd. Mijn grootmoeder van vaders kant, Raden Mirahingsih, was een Javaanse van vrij goede huize. Zij was grootgebracht in de Kraton Hadining­rat van Soenan Pakoe Boewono IX van Soerakarta. Indien zij het al zou willen, zij zou niet toegelaten worden tot de Societeit.

Wij hadden er als kind geen weet van hoe het koloniale systeem werkte. Wij wisten niet, dat er aan de ingang van ons kinderpa­radijs een onzichtbaar bord stond met het opschrift: Verboden voor Inlanders.

zondag, maart 02, 2008

Zwemmen


Foto: In de boom zijn trappen gehakt. Links staat Mam. Oma Naomi kijkt naar rechts. Pap en Bert zitten op de trap met 'onbekende' dames. René staat op de springplank.














Klatèn
Aanzienlijk vroeger dan normaal werd ik gewekt door de gelui­den van het ontwakend huis. Getingel van kopjes, borden en bestek. De gedempte stem van Mams die de bedienden instructies gaf. Die zachte stem hoefde niet meer, toen ik op blote voeten de slaapkamer uit liep en daarmee kenbaar maakte, dat zelfs ik, de jongste van het gezin, al wakker was.


Op de schaars verlichte achtergalerij gloeiden de kooltjes in de anglo's. Het rook lekker kruidig en zoet. Er heerste grote bedrijvigheid in de keuken en op de galerij. Het voltallig personeel hielp kokkie bij de bereiding van de nasi langgi. Witte rijst met allerlei toespijzen zoals schijfjes komkom­mer, reepjes omelet, terik daging, sambal goreng kering tempé en vooral niet te vergeten de geurige kemangi blaadjes. Allemaal droge gerechten. Tenslotte werden rijst en toespijzen in porties verdeeld en verpakt in pisangblad, dat er nog een extra aroma aan toevoegde.

Alles was nog maar juist gereed, toen Oma, Tante en Oom, nichten en neven uit Djokja arriveerden om deel te nemen aan de pick­nick en het zwemfestijn. De grote kinderen gingen op de fiets. Leuk om de beurt gontjeng (achterop zitten). Ik niet. Als troost mocht ik mee in de nieuwe auto van Oom en Tante. Een overdadig met chroom­strips versierde Chrysler. We reden over stoffige landwe­gen, langs lichtgroene rijstakkers en bepluimde suikerrietvel­den.

Bij het kantoor van de onderneming Gajamprit haalden we de sleutel op van het natuurzwembad Geneng (uitspraak: de g van garden en toonloze e’s). Deze onderneming had het beheer over het zwembad. Paps werkte bij het Waterschap Dengkèng, dat de taak had het water eerlijk te verdelen over de ver­schillende landbouwgronden. Daarom mocht hij delen in het privilege om het natuurbad privé voor familie en kennissen te mogen gebruiken.

Een grijs verweerde muur met groene plakken mos omsloot het natuurbad. De magere stokoude djaga (waker)had ons van ver zien aankomen. Bij onze aankomst was hij al bezig de sluis dicht te draaien om het water op niveau te brengen.



Er stonden drie kolossale bomen. Twee waringins, waarvan de één aan de kant groeide en de ander zich als een reuzenparasol verhief op een eilandje middenin het natuurbad. De derde boom was een gajam boom. Hiervan splitste de stam zich tot een katapult van buitensporige afmetingen. In ­plaats van een elastiek was er een springplank in gemonteerd. In de stam waren treden uitgehouwen, die naar de springplank leidden. Je dook zo precies in de bron. En als je onder water vlak boven de bron zwom, dan voelde je de prikkelende streling van de opwervelende zandkorrels op je huid.

Verspreide zonnestraaltjes slaagden er in door het dichte bladerdak van de bomen te dringen. Ze vormden dansende licht­vlekjes op het donkere wateroppervlak. Vaak lag er een offer van rozenblaadjes en wat melati bloemen op een bananenblad aan de voet van de waringins. Wij liepen er omzichtig met een boog omheen.

De meegebrachte lempers als tussendoortje waren bij lange na niet genoeg om de zwemhonger te stillen. Dan werden eindelijk de pakjes nasi langgi uitgedeeld. Wat is er heerlijker dan zittend op de trap, de voeten in het koele water, met de vingers de nasi langgi uit een pisangblad op te smikke­len?

Op een keer bevond zich een slang in een van de kleedhokjes. Met zijn brede kop opgeheven stond hij gereed voor de aanval. Hij leek op een cobra maar miste de briltekening. Mijn grote broers sloegen het beest met takken dood.

Eng, griezelig? Welnee, geesten en een slang horen immers in een paradijs.









Foto: Geneng. Van links naar rechts: Henk Beem, Jan, Louis, René, Bert, Mam en Maud. Let op de in de boom gemonteerde springplank.