zaterdag, mei 30, 2009

Van Deventer school

De Van Deventerschool was gebouwd volgens een ontwerp, dat men bij vele andere scholen in Indië terug zag. Aan de voorzijde bevond zich een gymnastiekzaal annex recreatiezaal met links en rechts twee evenwijdige rijen schoollokalen. Daar tussen was een grasveld waar de diverse openlucht sporten konden worden beoefend. Aan het einde van elke rij had men een kleine woning gebouwd. Eén van de twee was aan Pap toegewezen door de afdeling huisvesting van de gemeente Semarang. Als gevolg van het nijpend gebrek aan woonruimte boden de klaslokalen onderdak aan mensen, die zich in uiteenlopende situaties bevonden. Onder hen waren nog maar net herenigde gezinnen; mannen waarvan de vrouw zich nog in het binnenland bevond; vrouwen wier man elders als militair zijn plicht vervulde en tenslotte nog een aantal ongehuwde alleenstaanden. Waren het allemaal keurige burgers, die zich hielden aan de toenmalige strenge zedelijke normen en waarden? Dat kon men in de verwarde naoorlogse situatie niet verwachten. Zo was er een dame met een dikke bos lang golvend rood haar. In haar vrije tijd verdiende zij wat bij door heren te ontvangen. Een deel van haar clientèle had zij wellicht te danken aan hen die hun nieuwsgierigheid naar de kleur van haar overige lichaamsbeharing ook wilden bevredigen.

Pap had gedurende de gehele oorlog in een Japans krijgsgevangenkamp in Batavia gezeten.

Toen de oorlog was beëindigd en daarop aansluitend de revolutie begon werd aan Pap gevraagd om met een aantal andere ex-krijgsgevangenen hulp te verlenen aan de vrouwen-en jongens kampen in en rond Semarang. Wij hoorden, dat hij op doorreis naar Semarang in Hotel Toegoe in Djokja zou overnachten. Mam, Maud en ik hadden hem bijna vier jaar niet gezien. Ik haastte mij op de fiets naar het dicht bij het station gelegen hotel. En ja hoor, daar zag ik Pap staan in gezelschap van een aantal dames. Zij droegen een witte band met een rood kruis om een arm. Ik sprong van mijn fiets , liet hem op de de grond liggen en liep snel naar Pap toe. Toen ik zag hoe bevreemd hij naar mij keek vertraagde ik mijn pas.

'Wie ben jij?' vroeg hij.

' Ik ben het, Loek!'

'Allemachtig, wat ben je groot geworden.'

De dames van het Rode Kruis waren duidelijk ontroerd en hielden het niet droog.

Januari 1947, Semarang
'Historische' foto van Jan (l) en Louis (r) Nog maar net uit het Indonesische interneringskamp.


Mijn vader heeft het altijd heel erg gevonden, dat ik door de oorlog zo jong van hem werd gescheiden. Veel te kort had hij mij kunnen beschermen en opvoeden. Gedurende enkele maanden waren wij slechts met zijn tweeën. Pas achteraf besefte ik hoe bevoorrecht ik was een vader te hebben, die de oorlog had overleefd. Van alles wat hij mij tijdens onze vele wandelingen vertelde herinner ik mij vooral één uitspraak. 'Wij zijn de patriciërs van Indië. Het is onze plicht hier te blijven en het land op te bouwen.' Bedoelde hij met patriciërs, dat onze familie tot de 'plantage aristocratie' had behoord? Inderdaad waren zij medeverantwoordelijk voor de introductie van verbeterde landbouwmethoden en westerse technologie. Het heeft niet zo mogen zijn. De politieke ontwikkelingen dwongen ons naar Holland te gaan.

Bert zou enkele dagen met verlof komen. Ik had hem al vijf jaar niet gezien. Jammer dat Mam en Maud nog ergens in een kamp bij Djokja zaten.

Vanaf de achterdeur had ik een goed zicht op de galerij langs de klaslokalen met aan het eind de gymnastiekzaal. Met nauw verholen ongeduld verbeidde ik zijn komst en drentelde wat heen en weer. En inderdaad, na een wijle ontwaarde ik hem in de gymzaal. Hij torste een grof geweven plunjezak met zich mede. In het geheel niet bevroedend welk een deceptie mijn deel zou worden tijdens de eerste ogenblikken van onze ontmoeting liep ik mijn broeder met vrolijke tred tegemoet. Om mijn bijzondere affectie jegens hem te tonen lag het in mijn voornemen hem te ontlasten van zijn bagage. Aldus deed ik een greep naar de plunje zak. Zijn reactie op deze vriendelijke intentie was ronduit verbijsterend.

'Blijf af verdomme. Sodemieter op', blafte hij mij toe.

Zo een grove bejegening had ik toch waarlijk niet verdiend! Gelukkig begreep ik al gauw waaraan dit ongepolijste gedrag kon worden toegeschreven. Gedurende zijn krijgsgevangenschap in Japan had hij ruw en zwaar werk moeten verrichten aan de haven en in een ijzergieterij. Daarop aansluitend moest hij als KNIL sergeant van de verbindings dienst zich een weg banen door het woeste tropische regenwoud van Celebes. In de afgelopen jaren had hij een leven moeten leiden, dat een grote discrepantie vormde met de verfijnde beschaving waarmee wij waren opgegroeid. Het mag daarom geen verwondering wekken dat hij na al die jaren ver van de civilisatie de nobele familietrekken in mijn gelaat niet herkende. Ik meende dat ik nu op vredelievende wijze mijn identiteit moest onthullen door een passage uit de bijbel te citeren: 'Vreest niet. IK ben het.'

'O,ben jij het. Wat ben je groot geworden! Ik dacht, dat je een dief was.'

vrijdag, mei 22, 2009

Semarang


Toeban, Afdelingsbank.
In dit kantoor werd kerk gehouden en zijn Bert, René en Jan gedoopt in april 1924.

Tot mijn verwondering was Jan nog niet in Batavia aangekomen. Iedereen die ooit in een Japans kamp was opgesloten werd met voorrang geëvacueerd. Daar hoorde Jan ook bij. Bij het Rode Kruis dat alle in Batavia aangekomen ex-geïnterneerden registreerde wist men van niets. Zijn naam kwam op geen enkele lijst voor. Bij geruchte had ik vernomen, dat hij al in september moest zijn vertrokken. Mam had mij geschreven, dat hij in zeer slechte toestand uit de gevangenis van Bantoel was gekomen. 'Hij is al goed opgeknapt', had zij er geruststellend aan toegevoegd. Hoewel ik alle reden had tot ongerustheid, weigerde ik te geloven, dat hij overleden was.

Elke dag was ik om 10 uur in het Minangkabau kamp. Omstreeks die tijd arriveerden de transporten uit het binnenland. En eindelijk zag ik hem staande in een vrachtauto aankomen. Opgelucht zwaaide en sprong ik om zijn aandacht te trekken. Hij had mij al gauw in de gaten en groette enthousiast terug.

Het was 17 december 1946.

Jan vertelde, dat hij drie maanden eerder dan ik uit Djokja was vertrokken. Maar in Gombong, een stadje enkele tientallen kilometers ten westen van Djokja, moesten alle evacués uitstappen. Zij werden weer in een kamp ondergebracht en vervolgens administratief vergeten. Op een dag kwam er een officier van het Indonesische leger het kamp inspecteren. Hij behoorde tot de Djokjase adel en bezat voor de oorlog de financiële middelen om de HBS te volgen. Met een 'Hallo Jan, wat doe jij hier', begroette hij zijn vroegere medeleerling, 'Volgens mijn papieren moet je al lang in Batavia zitten.' Er werd zo snel mogelijk een treintransport geregeld om de gestrande evacués naar Batavia te brengen.

Jan en ik bleven slechts enkele dagen bij tante Wies. Er was plaats op de boot naar Semarang.

Ik denk , dat het vaartuig behoorde tot de weinige schepen, die nog over waren van de eens zo grote KPM vloot. De Koninklijke Pakketvaart Maatschappij verzorgde voor de oorlog de scheepsverbinding tussen de duizenden eilanden van de Indische Archipel.

Van deze bootreis herinner ik mij niet veel meer dan de typische geur van smeerolie vermengd met de etenslucht van een keuken. Tientallen jaren later kwam ik dit geurenmengsel weer tegen op de boot van Hoek van Holland naar Harwich.

Op de rede van Semarang stapten wij over op een motorboot, die ons naar de kade voer. Het blijde weerzien met Pap werd echter getemperd door de afwezigheid van Mam en Maud, die nog ergens in een kamp in Djokja verbleven.

Pap had een appartement in de 'van Deventerschool' dat net genoeg ruimte bood voor ons drieën.Jan en ik lieten 'historische' foto's maken, die lieten zien hoe wij er uit zagen toen wij net uit het kamp kwamen. Wij droegen de door het Rode Kruis verstrekte kaki overhemden uit resterende Amerikaanse leger voorraden.

Jan verliet ons al na ongeveer twee weken. Bij het begin van de oorlog zat hij in de hoogste klas van de HBS. Hij had het vaste voornemen om verder te studeren. Dat werd echter door de oorlog en revolutie gedurende vijf jaar onmogelijk gemaakt.

Er bleek nu een plaats voor hem te zijn bij de artsen opleiding in Batavia. Het was zeker niet zijn eerste keus maar in elk geval beter dan niets doen. Oom Broer en tante Wies zorgden voor onderdak.

Het was nog maar kort geleden, dat er duizenden mensen op straat stierven van honger. Was dat de reden, dat men de stoffelijke overschotten met zo weinig respect behandelde? De lijken voor de anatomische les werden op een matje gelegd en aan de benen gesleept naar de practicum zaal.Toen een stoffelijk overschot langs kwam keek hij met één oog Jan aan alsof het wilde zeggen 'Vergeet mij niet'. Het werd voor Jan inderdaad een onvergetelijk voorval.


Hoera! Jan kon als corveeër op een boot naar Holland reizen. Hij kreeg er klimatologisch een warm welkom. De zomer van 1947 was de warmste sinds mensenheugenis. Hij schreef zich in aan de Rijksuniversiteit Leiden. Voor welke studie? Geologie natuurlijk. Het waren de horizontale strepen in het gebergte van Wanoedjojo, die zijn interesse in dit vak hadden opgewekt

vrijdag, mei 15, 2009

Batavia


Van Bekassie was het nog geen uur rijden naar het station Manggarai in Batavia. Vrachtauto's brachten ons naar het opvangkamp Minangkabau. Het kamp bestond uit een straat met kleine moderne villa's.

Bij aankomst werden wij op en onder onze kleren royaal bestoven met Dichloor-Diphenyl- Tetrachloorethaan poeder. Het zou later blijken, dat DDT een ook voor mensen giftige chemische verbinding is. Gelukkig gingen de diverse soorten luizen er eerder aan dood dan wij mensen.

Ik hoefde niet in het Minangkabau kamp te blijven. Oom Broer en tante Wies haalden mij op. Ik kon zo lang als nodig was bij hen logeren. Vanzelfsprekend kreeg ik geweldig lekker te eten; warme witte rijst met gerechten waarvan ik de afgelopen periode slechts kon dromen.

Ik overhandigde tante Wies de rempèjèks oedang van Kroja. Ik dacht, dat zij ze weg zou gooien. Haar enthousiasme verraste mij volkomen. 'Wat lekker. Oh, zalig. Dat heb ik in geen jaren gegeten'. Zij begon direct één op te knabbelen onder begeleiding van 'mmm, mmm' geluiden.

In de oorlog was textiel bijzonder schaars. Enige tijd voordat ik het kamp in ging had Mam van crème kleurige gordijnstof met oranje ruiten een blouse voor mij gemaakt. Het was een esthetisch zeer verantwoord kledingstuk geworden. Voor kleding bleek echter uit technisch oogpunt het grove gordijn weefsel niet het meest geschikte materiaal. In het kamp sleet het rugpand volledig weg. Mijn toenmalige kongsie genoot Donald Keasberry was de handigste van onze club. Hij verving het achterpand door een lap lichtblauw katoen. Het resultaat was een bijzondere futuristische avant garde creatie. Iedere deskundige zou mijn blouse zonder aarzelen als een object van bijzonder hoge artistieke waarde kwalificeren. Met mijn bijzonder hoog ontwikkeld cultuur-historisch besef lag het voor de hand dat ik deze blouse graag wilde bewaren. Ik had het plan opgevat om hem achter glas in te lijsten opdat een iegelijk kon aanschouwen onder welke kommervolle omstandigheden ik ooit had verkeerd.

Thuisgekomen van mijn dagelijkse tocht naar het Minangkabau kamp zag ik mijn lege rugzak en daar naast twee stapeltjes van mijn gewassen, gestreken en gevouwen kleren. Ik miste mijn gordijn blouse. Ik vroeg er tante Wies naar.

'Ik heb de lompen en vodden meegegeven aan de vuilnisman. De nog bruikbare kleren heb ik door de meid extra goed laten wassen.'


Op een middag kwam mijn neef Chris Beem op bezoek.Hij is een zoon van oom Frans en tante Maggie. Hij droeg zijn Marine officiers uniform. Ik vroeg hem, welke rang hij had.

'Ik ben luitenant ter zee tweede klas.'

'Is dat hetzelfde als tweede luitenant?'

'Nee, ik sta in rang gelijk aan kapitein in het leger'.

In april 1945 werd Chris bevrijd uit een Duits concentratiekamp, dat hij als een wonder vijf jaar had overleefd. Vergeleken bij zijn kamp Sachsenhausen was mijn kamp Poendoeng een vrolijk vakantieoord.

Chris gaf mij een onverslijtbare hagelwitte marine kiel ter aanvulling van mijn schamele garderobe.

zaterdag, mei 09, 2009

Vertrek

Veel geïnterneerden verbleven in één of twee achtereenvolgende doorgangskampen alvorens zij per trein naar Batavia werden geëvacueerd. De resterende voormalige bewoners van het kamp Sandèn zagen het ziekenhuis weer terug, maar nu als doorgangskamp. Ons voorlopig verblijf was een huis dat vroeger als onderkomen voor de bewakers had gediend. De bewaking bestond thans slechts uit enkele soldaten. Niemand dacht er nu immers aan om te ontsnappen.

Het ziekenhuis zelf diende als kamp voor vrouwen en kinderen. Het rondom gespannen prikkeldraad was bedoeld om kwaadwilligen buiten te houden en niet meer om ontsnapping te verhinderen. Wij konden zonder problemen contact maken met de meisjes in het kamp. Het was erg gezellig, al waren wij van hen gescheiden door de prikkeldraad omrastering.

Ik zag een slanke dame lopen in kaki lange broek en wit shirt. Zij bezat een weelderige dos lang zwart haar. 'Dat is ons kamphoofd, mevrouw Rademaker. Zij moet nog familie van je zijn', vertelde één van de meisjes. Ik kende deze dame echter niet.

Veel later kwam ik te weten, dat zij inderdaad mijn nicht Willy Doppert was. Zij is het spartelende kind op de oude familiefoto.


Enkele dagen later was het inpakken en wegwezen. Dat laatste ging niet echt vlot. Wij werden eerst overgebracht naar een school in Kalasan, een stadje ten oosten van Djokja. In de school, die op loopafstand van het station lag, had zich reeds een groot aantal vrouwen en kinderen verzameld. Eindelijk, één of twee dagen later werd het sein gegeven om in de gereed staande trein te stappen. De bejaarden en kinderen onder ons waren al doodmoe nog voordat de reis naar Batavia aanving. Wij namen plaats op de harde houten banken van de vierde klas rijtuigen. Elke wagon had drie lange banken, die in het verlengde van het rijtuig waren geplaatst.De middelste bank, die geen rugleuning had, werd toegewezen aan hen die jong en sterk waren. De treinreis in de geblindeerde wagons duurde vierentwintig uur. Wij schikten 's nachts wat in om de kleinsten slaapruimte te geven. Voedsel werd verstrekt in kleine mandjes van gevlochten bamboe.

Op de bordessen stonden soldaten van het Republikeinse Leger ten einde ons te beschermen tegen overvallen van bandieten of ongeregelde strijdgroepen.

Wij reden een groot deel van het traject langs de zuidkust in westelijke richting. Bij het station van Kroja bleef de trein geruime tijd stilstaan. Er werden verkopers van allerlei eetwaren in de wagons toegelaten. Ik kocht vijf rempèjèks oedang. Deze krokante garnalen koekjes zijn de wereldberoemde specialiteit van het vissersplaatsje. Misselijk door vermoeidheid en slaapgebrek at ik er maar één op.

Daarna boog het spoor naar het noorden. Deze noord-zuid verbinding was vroeger eigendom van de kleine maar lucratieve SDS, de Serajoe Dal Spoorwegmaatschappij. Pap had er voor een groot bedrag aan aandelen van. Ze zijn niets meer waard na de de nationalisatie van de SDS. Aan het eind van de noord-zuid spoorverbinding reden wij westwaarts.

Geheel onverwacht minderde de trein vaart en kwam piepend en knarsend tot stilstand op het station van Bekassi. Het stadje lag dicht bij de demarcatielijn waarlangs de Nederlandse en Indonesische troepen tegenover elkaar stonden.

'Een rood-wit-blauwe vlag', werd er geroepen. De jalouzieën werden krassend omlaag geschoven, het felle zonlicht viel naar binnen en inderdaad, daar wapperde de rood-wit-blauwe vlag.

Eindelijk vrij. Wij zagen KL en KNIL soldaten. Eindelijk vrij en veilig.

Het was 10 december 1946.

zaterdag, mei 02, 2009

Aanstaand Vertrek

Hij was klein van stuk en buitengewoon gespierd. Zijn huidkleur was tamelijk licht. Vermoedelijk was Maut Domingoes van Menadonese oorsprong. Hoewel hij slechts enkele jaren ouder was dan ik had hij al een vrouw en een kind.

Maut, Maurits, was mijn laatste kongsiegenoot. Kongsiegenoot betekende een vriendschappelijke relatie, die men onder normale omstandigheden zelden tegenkomt. Je deelde je geld, je kookte, deed de was voor elkaar en je verzorgde de ander bij ziekte. Verkoudheid en malaria kwamen vrij vaak voor. Het was meer vervelend dan levensbedreigend. Op een keer had ik diarree. Als medicijn plukte ik de bladeren van een djamboe kloetoek boom en at ze rauw op. Het bleek een probaat middel te zijn. Deze boom met de latijnse naam psidium guajave groeide in de achtertuin achter een hoop bouwafval. Er waren niet veel gegadigden voor dit medicijn. Mogelijk was de werking van djamboe kloetoek bladeren niet algemeen bekend. Of men had de djamboeboom niet gevonden.

Wij sliepen niet meer op de vloer, maar op balé-balé 's. Het zijn bamboe bedden met een latten bodem van dunne repen gespleten bamboe. Op deze bedden was het bijzonder goed toeven. Een bevinding die door de wandluizen werd gedeeld. Zij verscholen zich en plantten zich voort tussen de dunne bamboelatten. Wanneer hun aantal de grens van onze tolerantie had overschreden, benutten wij alle ons ten dienste middelen om de luizen te bestrijden. Helaas waren onze mogelijkheden beperkt. Wij beschikten niet over de effectieve insekticiden van de chemische industrie. Dus konden wij noodgedwongen het ongedierte slechts verdelgen met milieu vriendelijke middelen.Hiertoe verplaatsten wij de zware bamboe bedden naar een plek in de felle zon. Na een uurtje sloegen wij met stokken op de lattenbodem. Dat veroorzaakte een regen van luizen, die uit het bed vielen. Maar ook hier gold Darwins wet van 'the survival of the fittest'. Ondanks honger en uitdroging bleven de sterkste luizen zich aan de lattenbodem vastklampen. Voor hen was het uur der wrake aangebroken toen wij ons te slapen hadden gelegd. Waanzinnig van honger en dorst vielen zij aan en zogen zich vol met het kostelijk bloed van ons, hun gastheren.


Steeds sterker werden de geruchten, dat het de beurt van ons kamp was om per trein naar Batavia te worden geëvacueerd.

'Ik kom je niet opzoeken als wij vrij zijn', deelde Maut mij geheel onverwacht mee.

'Waarom niet?', vroeg ik verbaasd.

'Jij en je familie zijn veel te deftig', antwoordde hij.

'Ik deftig? Je bent gek!' Ik wapperde zo heftig met mijn versleten grauwe blouse, dat de klerenluizen er uit dreigden te vallen. 'Kijk maar, ik ben toch helemaal niet deftig!'

Met mijn verstand kon ik hem begrijpen, maar mijn gevoel kon het niet accepteren.

Na onze aankomst in Batavia heb ik nooit meer iets van Maut gehoord.