donderdag, juni 21, 2007

Soerakarta ( Solo )

De brede Muloweg vernauwde zich aan één eind tot een straat waar twee rijtuigen elkaar ternauwernood konden passeren. De versmalling lag ingeklemd tussen het nonnenklooster en Hotel Juliana. De weg mondde uit op Kebalen.
Aan de andere zijde eindigde de weg bij een T-kruising. Midden op de kop van de T bevond zich één van de poorten van het paleis van Prins Mangkoenegoro. Daar stond altijd een soldaat van het legioen van de prins op wacht.Twee gebouwen domineerden de Muloweg; dat waren het paleis van Prins Koesoemojoedo en het seminarie. Dat laatste was beter bekend als de broederschool.

Heel lang geleden, ‘nog voor mijn tijd’, had Mah mijn grootmoeder (zie het verhaal ‘De Uitverkorene' op www.doppert.nl) een huis laten bouwen op eigendomsgrond. Tot op één meter hoogte was het huis van steen, daar boven was het opgetrokken van gevlochten bamboe. Het pannendak rustte op een constructie van palen. Hoewel ‘s morgens de zonnestralen werden buitengesloten, steeg toch langzamerhand de temperatuur van het huis.
‘s Avonds echter kon ondanks gesloten ramen en deuren de warmte ontsnappen naar de koele buitenlucht door de talloze kieren in de gevlochten bamboe. Bij een aardbeving stortte het huis niet in. Het gaf elastisch mee met de schokken van de aarde. Volgens Europese normen was het geen fraaie woning, maar het was wel doelmatig geconstrueerd voor de specifieke Indische omstandigheden. Behalve dit huis bezat Mah ook nog een lap landbouwgrond. Hiervoor had zij een bekel (rentmeester) aangesteld.

Na vele jaren comfort en beschutting geboden te hebben aan Mah kocht Pap de woning van zijn moeder. Als Nederlander mocht hij echter niet de grond bezitten. Dat bleef Mah’s eigendom.
Het oude huis werd afgebroken en daarvoor werden er twee moderne woningen gebouwd: een grote en een kleine. Ik geloof dat er een snuifje 'art deco' in de bouwstijl was verwerkt. De ramen waren voorzien van kleurige glas in lood ruiten. Rond het terras was een driekwart meter hoog en twintig centimeter breed muurtje gemetseld. Wij gebruikten het als een onroerend zitmeubel.


















Foto: Op het terras (vaak platje genoemd ) van ons nieuwe huis in Solo. Mam met visite.

De woning was in principe een verkleinde uitvoering van die in Tjoekir. Een zit- en een eetkamer met daaraan grenzend drie slaapkamers. Het hoofdgebouw was met een overloop verbonden met de rij bijgebouwen en de garage. De muren waren witgekalkt om zonlicht en warmte te reflecteren. Erg veel hielp het niet. Het oude huis was aanzienlijk koeler.

donderdag, juni 07, 2007

Afscheid

Tjoekir

Een hoofdgebouw met aan de achterzijde een overloop, die een verbinding vormt met de bijgebouwen. Volgens dit principe waren vele huizen in het voormalig Nederlands Indië opgetrokken. Onze woning in Tjoekir vormde daarop geen uitzondering, slechts de afmetingen waren groter dan gemiddeld. Wij zouden nooit meer zo een ruim huis bewonen met zo een enorme tuin.
Toch was het in enkele opzichten een 'kleuteronvriendelijk' huis. De zogenaamde bijgebouwen vormden in feite slechts één gebouw, dat bestond uit een galerij, waaraan de bediendenkamers, waterput, badkamer , keuken, voorraadkamer en als laatste het toilet lagen. De galerij werd aan het eind afgesloten door een muur van de garage. Langs de galerij liep een slootje, waarin men al het organisch afval in kwijt kon. Aan het eind dook de sloot onder de oprit naar de garage.

Op een keer speelde Maud ‘s middags op de galerij. Verdiept in het spel deed zij een misstap en kwam in het slootje terecht. De kebon (tuinman), die getuige was van het voorval, liet zijn bezem vallen en sprintte in de richting van de garage. Intussen dreef Maud te midden van alle ongerechtigheden mee met de de stroom. Vlak voordat zij onder de duiker verdween, greep kebon haar vast en trok haar op het droge. Ze bleek geheel ongeschonden maar niet geheel onbesmeurd. Om alle faeces te verwijderen, onderwierp Mam haar aan een grondige reiniging. Herhaaldelijk werd beurtelings een gajoeng (emmertje) water over haar heen gegoten, gevolgd door een behandeling met zeep. Geheel schoon gewassen verliet Maud daarna lief glimlachend en ruikend naar ‘Sweet May’ zeep de badkamer alsof er niets was gebeurd.

Zoals eerder opgemerkt was het huis hier en daar wat 'kleuteronvriendelijk'. De trap van de tuin naar de voorkamer had zelfs voor volwassenen vrij hoge treden. Als ik de foto van ons kinderen op deze trap bekijk dan blijkt de lengte van mijn onderbeen bijna gelijk te zijn aan de hoogte van een trede. De vraag is dus niet of, maar wanneer ik van de trap zou rollen.

Het te voorspellen voorval vond plaats, toen wij allen staande op de trap bezig waren familie uit te zwaaien.

Ik had een heel helder besef van wat er toen gebeurde. Het leek, of het zich in slow motion afspeelde: de val gevolgd door het rollen van de trap. Ik kon het proces niet stoppen. Dat was nog het meest angstwekkend.

Bert, René, Jan Maud en Louis Doppert

Niemand had hem opgemerkt. Uit het niets kwam hij tevoorschijn. De kebon was net op tijd om mij onderaan de trap op te vangen. Inderdaad, dezelfde man, die Maud uit de sloot had getrokken. De kebon, de laagste in de bedienden hiërarchie leek wel een beschermengel. Maar misschien was hij wel echt een van boven gestuurde engel, die zich had vermomd als tuinman.

De economische malaise die in 1929 begon, was nog niet voorbij. De employés van de fabriek kwamen vaak bij elkaar op bezoek om de situatie te bespreken. Voor mij waren de gesprekken een brij van zinnen, die ik niet begreep. Wel ving ik woorden op, die talloze malen werden herhaald : ontslag, werkloos, geen geld, ontslagen, nergens werk. Ik kon na enige tijd het verband leggen tussen ontslag-geen werk-geen geld. Op een middag moest Pap naar het kantoor in Djombang om te horen, of hij kon blijven.

Wat moet er bij Mam zijn omgegaan, toen ze op zijn terugkomst wachtte. Wij vormden een gezin van zeven personen, waaronder vijf kinderen in de leeftijd van vijf tot dertien jaar.

De natuur had voor de terugkomst van Pap een passend scenario bedacht. Het was al avond toen Pap in een gehuurde dogkar (tweewielig rijtuig getrokken door een paard) eindelijk thuiskwam. Er was een tropische regenbui losgebarsten vergezeld van windvlagen, bliksem en donderslagen.

Het rijtuig stopte voor de trap. Aboe, de huisjongen, haastte zich met een paraplu naar de dogkar. Het was goed bedoeld, maar Pap was al doornat.

‘ En?’ vroeg Mam

‘Ontslagen,’ antwoordde Pap

(In deze herinnering is er een onbeduidend detail, waarvoor ik geen verklaring heb. Waarom is Pap niet met de auto, de Oakland, naar Djombang gegaan?)

Na ruim twee jaar stond de bougainville voor het eerst in Tjoekir in bloei. Twee weken eerder had kebon een tjangkok (lett. verband) van klapperbast om een tak van de bougainville gelegd. Twee keer per dag gaf hij de tjangkok water. Er waren nu wortels gegroeid in de klapperbast. De oorspronkelijke bedoeling was om hem aan de andere kant van de trap te planten. Een dag voor vertrek vroeg Mam aan kebon de stek af te snijden. Zij wilde hem meenemen naar onze nieuwe woning in Solo. Daar hadden we maar een klein tuintje, dat bestond uit twee smalle stroken opzij en voor het huis. Kebon ging niet met ons mee.

Hadden wij zodoende ook onze beschermengel achtergelaten?

Wellicht is hij toch onzichtbaar meegereisd en vervolgens bij ons gebleven. Want het mag zeker wel een wonder heten, dat vijftien jaar later ons hele gezin een wereldoorlog en een revolutie zou overleven.


N.B. De stad Soerakarta wor meestal kortweg Solo genoemd.