maandag, maart 19, 2007

Kippen en een Ram

Tjoekir 1932-1934

Wij hielden kippen. Van Mams broer kregen we Rhode Island Reds en witte Leghorns. Paps voegde er nog een aantal bonte Javaanse kampongkippen (dorpskippen ) aan toe. Onze kippen vormden een schoolvoorbeeld van een harmonieuze multiraciale samenleving. Er werd gekraaid, gekakeld en de liefde bedreven. Vervolgens werden er eieren gelegd, waar kuikens uit kwamen. Mijn vijf jaar oudere broer nam de taak op zich om als hij er zin in had geheel vrijwillig de kippen te voeren. Hij vond het leuk als de gele donzige kuikens om en over zijn voeten krijgertje speelden. Het voorspelbare onvoorstelbare gebeurde. Hij trapte per ongeluk een kuiken dood. Uit schuldgevoel en verdriet huilde hij zo hard als een negenjarig kind maar huilen kon. Deze traumatische ervaring lijkt de ontplooiing van zijn later gebleken talenten niet te hebben belemmerd.

Behalve kippen hadden we ook een schaap. Hij was wit en dat is natuurlijk erg besmettelijk. Inderdaad had hij door stof en vuil in plaats van een witte een grijsbruine vacht gekregen. ‘Het is geen gezicht,’oordeelden wij. Het was dus bittere noodzaak, dat hij eens in de week met Sunlight zeep werd gewassen. Deze wasbeurt werd door ons kinderen met veel geestdrift en rumoer uitgevoerd.

Het schaap bezat iets bijzonders Hij scheen het octrooi te bezitten voor de productie van glimmend zwarte keutels. De Engelse benaming ‘droppings’ is hier beter op zijn plaats. Ze waren niet van drop te onderscheiden. Met een lieve glimlach waar de onschuld van af straalde, offreerde Maud de keutels aan haar twee jaar oudere broer. In de palm van haar handje lagen een paar glanzende droppings, ‘ Hier, lekkere drop.’ Hij pakte de stukjes drop en stopte ze meteen in zijn mond.Deze handeling werd onmiddellijk gevolgd door het trekken van vieze gezichten en het maken van rare geluiden. ( Vele jaren later zou mijn zuster vertellen, ‘Hij stopte het zo vlug in zijn mond dat ik geen tijd had om te zeggen: Niet doen! )

Het schaap was een ram. Hij leek zeer gekrenkt in zijn trots, dat hij slechts diende als speeltje van een stel kleine kinderen. Hij uitte zijn frustratie door ons achterna te rennen en vervolgens een kopstoot toe te dienen. De behandeling door de ram werd als niet geheel pijnloos ervaren. ‘ Hij moet weg’, oordeelde Paps. Hij vond het echter niet ethisch verantwoord om het beest als sateh te consumeren tijdens een feestelijke barbecue.Er deed zich gelukkig een elegantere manier voor om van hem af te komen. In het naburige Modjowarno bevond zich een kudde met een oude ram, die niet meer kon voldoen aan de wensen van de schapen. Onze ram nam zijn plaats in. Met zo een grote harem was hij al gauw de vernedering vergeten, dat hij ooit als levend speelgoed had gediend.



Logé's in Tjoekir: Pap, Mam en tante El. Kinderen: Louis, Maud, Maddy. René, Jan, Bert en Henk. Henk en Maddy zijn kinderen van oom Frits ( Oudste broer van Mam ) en tante El.


dinsdag, maart 06, 2007

Tennissen en fietsen

Tjoekir 1932-1934

Mam vertelde het aan een ieder, die in Djombang bij ons langs kwam om afscheid te nemen, ‘Het is nu de tweede keer, dat we moeten verhuizen juist als eindelijk de bougainville in bloei staat. Het zal wel toeval zijn. Ik heb erg veel zorg aan die plant besteed en nu kan ik weer opnieuw beginnen.’

Het huis en de tuin op de suikeronderneming Tjoekir waren aanzienlijk groter dan die in Djombang. Een deel van de tuin grensde aan de tennisbaan. Bijna iedere onderneming had er één laten aanleggen. Tussen de employés van de diverse ondernemingen werden tenniswedstrijden gehouden. Het enthousiasme voor dit spel sloeg over op de kinderen. Voor hen werden speciale tennisrackets gekocht, waarvan het gewicht paste bij hun grootte. Ook voor de kinderen werden tennis competities georganiseerd. Om elk kind gelukkig te maken en iedere vorm van afgunst te vermijden werd een drastisch nivellering toegepast. Iedereen kreeg een prijs, of je goed of slecht speelde deed er niet toe. Meedoen is immers belangrijker dan winnen.

Rond vijf uur was de baan voor de aanstormende kampioenen.

Als de hitte van de dag had plaatsgemaakt voor de koelte van de zwarte tropenavond dan floepten de lampen aan en baadde de tennisbaan in een zee van licht. Het was nu de beurt van de volwassenen om hun kunnen te demonstreren.

Mijn broers hebben hun hele verdere leven plezier gehad van hun tennis lessen. Bert vond het welletjes en tijd om er mee op te houden nadat hij tachtig jaar was geworden. René verzamelde bekers, aanstekers, asbakken. vulpennen en allerlei andere spullen, die je met tenniswedstrijden kan winnen. Jan beoefende allerlei andere sporten zoals zwemmen en golf, maar tennis bleef tot het laatste toe zijn favoriete sport.


Foto2. Rene won later vele tennisbekers

Mijn zus Maud deed niet mee. Ze was als meisje van zeven niet sterk genoeg. Met mijn vier jaar kwam niemand op de gedachte mij te laten tennissen. Ik was weinig groter dan een racket.

‘s Avonds kon ik wel de geluiden van de tennisbaan opvangen. Pang-pang-plok….. Er was altijd een meneer, die tijdens het spel allerlei onbegrijpelijke dingen riep, ‘surtiefiftien, surtieol, fortiesurtie….’ Al die rare woorden schreeuwen; dat vindt hij zeker leuk. Als Pap en Mam aan het tennissen waren, werd ik natuurlijk niet onbeheerd en onbeschermd alleen gelaten. Mam liet Babu Rinus bij me slapen. Nee, natuurlijk niet ìn mijn bed maar vóór mijn bed. Ze spreidde een tikar ( matje ) uit en ging gewoon op de koele doch harde tegelvloer slapen.

Als ik tijdens mijn reis door dromenland een sanitaire stop moest maken was het een beetje lastig. Ik moest om haar heen lopen om bij de pot de chambre, zoals deftige mensen hem noemen, te komen. Zo een gemak was in iedere slaapkamer aanwezig. De mijne was van een klein formaat. De plaspot was wit geëmailleerd met een blauwe rand. Er was ook een deksel bij om de verspreiding van kwalijk riekende dampen binnen de perken te houden. Het witte deksel was voorzien van een blauwe knop, die in het schemerdonker goed was waar te nemen tegen de witte achtergrond.

Was er geen w.c.? Jawel, maar je moest slaapdronken maneuvreren tussen de meubels van de huiskamer tot je bij de achterdeur kwam. Vervolgens moest je een trap af naar de overloop of empèran, die de verbinding vormde tussen het hoofd-en bijgebouw. Deze verbinding werd op Sumatra kaki lima, vijf voet, genoemd, omdat het meestal een breedte van één meter vijftig had. Bij een windvlaag tijdens een flinke regenbui vlogen de druppels dwars door de overloop. Als je eindelijk in het bijgebouw was aangekomen dan was het nog tien meter lopen langs de waterput, de keuken en de voorraadkamer voordat je bij het toilet kwam. En dan volgde nog de terugweg. Het is duidelijk, dat niet alleen slaapdronken kleuters maar ook volwassenen weinig voelden voor zo een nachtelijke expeditie. Vandaar de nachtspiegel op iedere slaapkamer.

De tuin was een veilige plek voor mijn zus en broers om te leren fietsen. Ze konden hoogstens botsen tegen een muur, een boom of zomaar tegen de grond smakken. Mam ontsmette de beschadigde huid door er wat jodium op te druppelen. De behandeling was erger dan de val van de fiets.

‘Au Mam, het is perih ( het schrijnt ), het doet pijn.’

‘Het gaat wel over. Daar word je groot van.’

Dat klopte inderdaad. Het ging over en ze werden groot.

Mam besloot ook te leren fietsen, wat haar goed leek te lukken. Er deed zich echter een probleem voor. Ze werd steeds door een geheimzinnige kracht naar de rozenstruiken getrokken. Nadat zij drie keer tussen de rozen was gevallen gaf zij het op.

Ik heb in Tjoekir niet geleerd te fietsen. Nog steeds te klein.















Foto 1. In
chronologische volgorde van aankomst op deze aarde : Bert, René, Jan, Maud en Louis

zaterdag, maart 03, 2007

2. De naaste naasten

Baboe Rinus dankte haar bijnaam aan het eerste kind, dat zij lang geleden als kindermeisje verzorgde. Rinus was een neef van mijn moeder. Na Rinus paste zij op vele andere neven en nichten uit diverse gezinnen. Ze bleef in de familie. Toen ze bij ons kwam was ze al heel oud. Eigenlijk genoot ze bij ons haar pensioen. Ze paste een beetje op ons en hielp wat in de keuken. Het echte verzorgen en knuffelen van de kinderen deed mijn moeder graag zelf.

Tuinieren staat in Indonesië als arbeid heel laag aangeschreven. Waag het niet om als heer van stand als hobby te spitten, te schoffelen en te wieden. Er bestaat veel kans, dat de bedienden weglopen. Wie wil er nou dienen bij een heer, die zich bezig houdt met zulke laag bij de grondse zaken.

Het is duidelijk, dat de tuinman helemaal onderaan de ladder stond in de bedienden hiërarchie. Kebon, zoals de tuinman werd genoemd, kwam nooit het huis in. Altijd bleef hij onderaan de trap staan, om de opdrachten in ontvangst te nemen. Waarom? Waarom mocht hij niet binnenkomen? Was het vanwege zijn vuile voeten of was het de adat, die het hem verbood?

Het salaris van de bedienden bedroeg tussen de vijf en vijftien gulden. Dat was ongeveer van dezelfde orde van grootte als van een arbeider. Onze bedienden kregen echter ook nog huisvesting in de kamers op de achtergalerij, driemaal per dag een maaltijd, twee keer per jaar nieuwe kleren en bij ziekte kwam onze huisdokter. Het salaris was dus eigenlijk zakgeld.

In ons huis, onder onze ogen en zonder dat iemand het had gemerkt, was er een innige relatie opgebloeid tussen Aboe en Kokkie. Toen ze hun besluit om te trouwen kenbaar hadden gemaakt, had dit de volle instemming van mijn ouders. Voor het huwelijk was natuurlijk geld nodig.

Op een dag zag mijn moeder, dat de twee bezig waren te onderhandelen met twee tjina mindrings, Chinese woekeraars. ‘Mindring’ is afgeleid van de herhaalde verzoeken om vermindering van het af te betalen bedrag. De rente bedroeg meestal 365%, d.w.z. als je een gulden leende, moest voor elke dag een cent rente worden betaald. Mam joeg de Chinezen van het erf af, waarna ze Kokkie en Aboe bij zich riep. Mam was een beetje boos. ‘ Ik ben toch geen vreemde voor jullie. We wonen in hetzelfde huis. Als je problemen hebt, dan kom je toch bij mij. Zeg maar hoeveel je nodig hebt voor het huwelijk’. Het paar kreeg vanzelfsprekend een renteloze lening.

Op een dag kwam Kokkie bij Mam met het volgende verzoek : ‘Mevrouw, ik kan niet zo goed sparen. Het lukt beter, als u een een deel van mijn salaris inhoudt en het bedrag op een spaarbankboekje zet.’ ‘Natuurlijk wil ik het voor je doen,’ zei Mam,’ Voor elke gulden die je spaart, doe ik er nog een gulden bij.’ Na enkele jaren was het echtpaar in staat om een huisje in de desa en een lap grond te kopen.

Dagelijks deed Kokkie boodschappen op de pasar ( markt ) , waar zij collega’s ontmoette, die bij andere gezinnen dienden. Het ligt voor de hand, dat zij allerlei nieuwtjes vertelden over hun werkgevers. Zo kon de hele stad weten, wat er in de verschillende gezinnen was voorgevallen. In hun roddelpraatjes zullen ze wel enige terughoudendheid hebben betracht. De bedienden immers ontleenden een groot deel van hun eigen status aan het aanzien van de familie bij wie ze in dienst waren.

Het is wellicht nooit duidelijk gezegd: Bedienden nemen een zeer ruime plaats in in de herinnering van een ieder, die kind in Indië is geweest. Wij hadden een bijzondere band met hen. Na onze bloedverwanten waren zij ons het meest na. Zij waren voor ons de naaste naasten.