zondag, april 27, 2008

Vakantie



Klatèn

Kopeng is een vakantieplaats op de noordelijke helling van de Merbaboe, een uitgedoofde vulkaan. Oom Fritz had er behalve een bloemenkwekerij ook een grote pondok (vakantiehuis). In één van onze vakanties huurden wij het huis tegen een familieprijs.
Als kind ontgingen me alle probleempjes die samenhingen met de voorbereiding voor een verblijf van enkele weken in de bergen. Je hebt immers warme kleren nodig, die je de rest van het jaar in de hete laagvlakte nooit meer draagt. En de bedienden moesten ook van warm goed worden voorzien. Gelukkig was mijn moeder erg handig in naaien, breien en haken. Voor het vervoer van kokkie, djongos en de barang (bagage) werd een taxi gehuurd. Deze was in wat minder goede conditie dan onze Dodge. Op de berghellin­gen moest nogal eens gestopt worden omdat het koelwater in de radiator overkookte.
De houten pondok was gebouwd als een chalet, maar dan met een tropische aanpassing. Aan het huis was als een staart een achtergalerij geplakt, waar zich de keuken, de badkamer en bediendenvertrekken bevonden. De pondok lag op een heuvel en bood een magnifiek uitzicht op de beboste heuvels en aangren­zende veelkleurige bloemenkwekerij. Met grote zin voor orde­lijkheid lagen daar keurig in het gelid de geheel onkruidvrije bloembedden met gladiolen, anjers, chrysanten en grote rose rozen. Vooral de laatsten hadden Oom Fritz grote bekend­heid gegeven. Een hoge omheining van gevlochten bambu moest de zaadjes binnen de kwekerij houden. Althans, dat was de bedoeling.
We maakten lange boswandelingen, parmantig zwaaiend met een wandelstok. We kwamen eens langs een veld met sappig licht­groen gras. Ik stapte er meteen op, of beter gezegd er in. Tot mijn knieën zakte ik weg in het moeras.
In Kopeng leerde ik voor het eerst paardrijden. Eigenlijk was het meer paardzitten. Ik kreeg een in mijn ogen gigantisch groot paard toegewezen. Achteraf bekeken moet het dier niet veel groter zijn geweest dan een flink uit de kluiten gewassen hond. Het beest heette Selamat, dat betekent ‘Zegen’. Op hoop van zegen tilde men mij in het zadel. Na enkele honderden meters zitten begon ik het toch wel leuk te vinden en vergat mijn hoogtevrees. Het paard bracht me, zonder dat ik er enige controle over had, door beboste heuvels en dalen naar onbekende bestemmingen. Men had mij natuurlijk niet helemaal alleen gelaten. Zo stuitten we op een breed en diep ravijn, he­melsbreed niet zo heel ver weg van de bloemenkwekerij. Wat ik toen zag staat me nu na zeventig jaar nog helder voor de geest. Het paste totaal niet in de tropische natuur, maar het toonde een paradijsachtige pracht. De hele berg­kloof was bedekt met een rose tapijt van verwilderde rozen.